Ga naar de inhoud

Nadere regels Jeugdhulp Lisse 2024

Publicatiedatum:
woensdag 14 februari 2024
Originele publicatie downloaden:
Download het PDF bestand
Type bekendmaking:
algemeen verbindend voorschrift (verordening)



Nadere regels Jeugdhulp Lisse 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lisse:

 

Gelet op artikel 3 lid 2, artikel 10 lid 4 en lid 5, artikel 12 lid 6, artikel 14 lid 5, artikel 15 lid 6 en artikel 23 lid 2 van de Verordening Jeugdhulp Lisse 2024;

 

Besluit

 

Vast te stellen de Nadere regels Jeugdhulp Lisse 2024.

 

Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 1/1/2024 en dat de Nadere Regels Jeugdhulp 2022 wordt ingetrokken.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle definities die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en de Verordening Jeugdhulp Lisse 2024;

  • 2.

    In deze nadere regels wordt verder verstaan onder:

    • a.

      Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is;

    • b.

      Gebruikelijke zorg en bovengebruikelijke zorg: gebruikelijke zorg is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s). Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of verzorger conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Van ouder(s)/verzorger(s) wordt verwacht maximaal te zoeken naar eigen oplossingen. Dit geldt ook bij uitval van de ouder in een éénoudergezin of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvang en verzorging van de kinderen. Bovengebruikelijke zorg is de zorg die, naast de gebruikelijke zorg, nodig is voor een jeugdige. Bovengebruikelijke zorg kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht. Pas wanneer sprake is van overbelasting kan mogelijk aanspraak gemaakt worden op jeugdhulp;

    • c.

      Budgetplan: het budgetplan is een verplicht onderdeel van het gezinsplan bij de aanvraag van een PGB. Hierin beschrijft de zorgvrager de persoonlijke, specifieke, persoonsgebonden jeugdhulp die beoogd wordt. De kosten van deze jeugdhulp moeten inzichtelijk zijn in het budgetplan;

    • d.

      Jeugdhulplocatie: een locatie waar jeugdhulp geboden wordt zoals dagbesteding, dagbehandeling of een instelling voor jeugd-ggz;

    • e.

      Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • f.

      Persoonsgebonden Budget (PGB): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die in de vorm van een individuele voorziening is toegekend van derden te betrekken;

    • g.

      Professionele ondersteuning: ondersteuning geleverd door een MBO-,HBO-, of WO-opgeleid persoon met algemene deskundigheid en brede kennis van jeugdhulp. De jeugdhulpaanbieder waarvoor de persoon werkzaam is of Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er) staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Er wordt gebruik gemaakt van de norm ‘verantwoorde werktoedeling’ voor het selecteren van de juiste professional;

    • h.

      School: een instelling met een BRIN nummer waar basis-, speciaal-, speciaal basis-, voortgezet-, of speciaal voortgezet onderwijs wordt verzorgd;

    • i.

      Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • j.

      Jeugdhulpvervoer: een vervoersvoorziening om vervoer van en naar een jeugdhulplocatie mogelijk te maken;

    • k.

      Zorg in natura: zorg die door het college rechtstreeks is ingekocht bij de jeugdhulpaanbieder;

    • l.

      Zorgovereenkomst: een zorgovereenkomst is een contract tussen de zorgverlener en de budgethouder bij een persoonsgebonden budget. De budgethouder moet met elke zorgverlener een zorgovereenkomst afsluiten. In de zorgovereenkomst staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding.

Hoofstuk 2 Algemene jeugdhulpvoorzieningen

Artikel 2 Algemene voorzieningen

Een individuele jeugdhulpvoorziening wordt niet ingezet in situaties waarbij een oplossing kan worden gevonden in algemene voorzieningen, waaronder:

  • a.

    Buitenschoolse of naschoolse opvang of activiteiten, anders dan respijtzorg of opvang waaraan doelen zijn verbonden zoals bedoeld in artikel 2.3. van de Jeugdwet;

  • b.

    Reguliere sport- en vrijetijdsvoorzieningen die toegankelijk zijn voor jeugdigen met een ondersteuningsvraag;

  • c.

    Hulp bij plannen, overzicht houden, structureren en het verder ontwikkelen van uitvoerende functies. Voorbeelden hiervan zijn huiswerkbegeleiding in de markt georganiseerd waarbij het maken van een planning of het uitvoeren van taken begeleid wordt;

  • d.

    Coaching en/of vaktherapieën die onder de (aanvullende) zorgverzekering vallen;

  • e.

    Oudercontactmomenten, ontmoetingsmomenten in de wijk of op scholen;

  • f.

    Eerstelijnszorg zoals huisartsenzorg of de POH jeugd;

  • g.

    Jeugdgezondheidszorg;

  • h.

    Informatie, training en advies op het gebied van opvoeden en opgroeien;

  • i.

    Kortdurende pedagogische ondersteuning;

  • j.

    Jeugd- en Jongerenwerk;

  • k.

    Jeugd- en gezinsondersteuning vanuit het integraal team;

  • l.

    Kinderopvang en/of BSO (plus voorziening);

  • m.

    Collectieve Jeugdhulp op school;

  • n.

    Mantelzorgondersteuning;

  • o.

    Respijtzorg;

  • p.

    Echtscheidingsspreekuur.

Hoofdstuk 3 Kaders individuele Jeugdhulpvoorzieningen

Artikel 3 Afbakening Jeugdwet

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteund worden richting het Centraal Indicatieorgaan Zorg, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Voor de overgang van 18- naar 18+ geldt dat:

    • a.

      als de zorg vanaf 18 jaar op grond van een andere wet (Zvw, Wlz of Wmo) kan worden verleend, de gemeente niet meer verplicht is jeugdhulp te bieden;

    • b.

      als het om een vorm van jeugdhulp gaat die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (met name jeugd- en opvoedhulp, niet zijnde jeugd- GGZ of jeugd-LVG), dan blijft de gemeente wél verantwoordelijk voor het voortzetten van de jeugdhulp tot 23 jaar, behoudens artikel 1.1 lid 3 van de Jeugdwet.

Artikel 4 Toegang individuele jeugdhulpvoorziening

  • 1.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) komen in aanmerking voor een individuele voorziening indien:

    • a.

      de jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders, mantelzorgers of andere personen uit zijn sociale netwerk, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en;

    • b.

      geen oplossing kan worden gevonden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, vrij toegankelijk of algemene voorziening, of;

    • c.

      geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van voorzieningen die beschikbaar zijn op grond van voorliggende wetten.

  • 2.

    Bij de beoordeling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouders, eventueel met steun van het sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de gevraagde jeugdhulp te bieden, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    • b.

      de duur daarvan;

    • c.

      de mogelijkheden van de jeugdige of zijn ouders;

    • d.

      de draagkracht en de belastbaarheid van de ouders;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen;

    • g.

      de mogelijkheden en de bereidheid van het sociale netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen.

  • 3.

    De criteria genoemd in het vorige lid worden in samenhang beoordeeld, waarbij het uitgangspunt is dat, wanneer de jeugdige en zijn ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt, ook niet wanneer de hulp de gebruikelijke hulp overstijgt.

  • 4.

    Jeugdigen, ongeacht hun leeftijd, hebben het recht zelf gehoord te worden. Een jeugdige vanaf 12 jaar wordt, tenzij de jeugdige aangeeft dit niet te willen, zelf altijd gehoord.

Artikel 5 Diagnostiek en behandeling van Ernstige Dyslexie

  • 1.

    Toeleiding naar diagnostiek en behandeling voor Ernstige Dyslexie geschiedt altijd via het onderwijs. De toeleiding geschiedt conform de meest recente versie van ‘Signalering, diagnostiek en behandeling van ernstige (enkelvoudige) dyslexie’.

  • 2.

    Er wordt alleen een voorziening afgegeven wanneer de Ernstige Dyslexie is vastgesteld op de basisschool en uiterlijk voor het 13e levensjaar van de jeugdige.

  • 3.

    Een verklaring van Ernstige Dyslexie moet zijn afgegeven door een dyslexiebehandelaar aangesloten bij het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie. Daarnaast is de hoofdbehandelaar in het bezit van een BIG-registratie.

Artikel 6 Kwaliteitskaders

  • 1.

    De jeugdhulp die wordt ingekocht is kwalitatief verantwoord en jeugdhulpaanbieders (zowel ZiN als PGB) voldoen ten minste aan de volgende eisen:

    • a.

      Verlenen van veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;

    • b.

      Handelen naar landelijke protocollen, vakinhoudelijke richtlijnen, kwaliteits- en beroepscodes;

    • c.

      Werken volgens de richtlijn van 1G1P1R;

    • d.

      Hebben een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en handelen hiernaar;

    • e.

      Hebben een meldplicht bij een calamiteit en handelen hiernaar;

    • f.

      Hebben een kwaliteitsborgingssysteem;

    • g.

      Werken volgens de norm van verantwoorde werktoedeling en het Kwaliteitskader Jeugd;

    • h.

      Hebben de verplichting een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen;

    • i.

      Hebben de beschikking over een cliëntenraad indien de Jeugdwet dat vereist;

    • j.

      Beschikken over een passende aansprakelijkheidsverzekering;

    • k.

      Staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als jeugdhulpaanbieder, hebben een KVK-nummer en staan geregistreerd bij het CIBG.

  • 2.

    Bij inzet van het sociaal netwerk, uitbetaald via een PGB, zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:

    • a.

      De zorg wordt verleend conform het opgestelde ondersteuningsplan;

    • b.

      De zorgverlener beschikt over de voor de hulpvraag benodigde competenties, kennis en vaardigheden om verantwoorde hulp te bieden;

    • c.

      De zorgverlener is meerderjarig;

    • d.

      De zorgverlener beschikt over een VOG;

    • e.

      De zorgverlener bespreekt eventuele zorgen op het gebied van veiligheid met ouder(s) en stichting Voor Ieder 1;

    • f.

      De zorgverlener meldt calamiteiten direct aan lokale toegangsorganisatie.

  • 3.

    Ondersteuning kan niet worden geboden door iemand vanuit het sociaal netwerk als die, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, geboden moet worden door een geregistreerde professional.

Hoofdstuk 4 Jeugdhulpvervoer

Artikel 7 Jeugdhulpvervoer

  • 1.

    Een jeugdhulpaanbieder mag de ouder(s) helpen met het aanvragen en/of onderbouwen van de aanvraag of verlenging jeugdhulpvervoer.

  • 2.

    De verwijzer van de jeugdhulpvoorziening toetst de aanvraag jeugdhulpvervoer op volledigheid en inhoud. De gemeente verwerkt de aanvraag en regelt de aangevraagde voorziening.

  • 3.

    Aanvullende regels Jeugdhulpvervoer:

    •  

      • De locatie is binnen de regio Holland Rijnland of;

      • De locatie ligt binnen 20 kilometer buiten de regio Holland Rijnland of;

      • De locatie is bereikbaar door inzet van eigen vervoer of het openbaar vervoer.

    • a.

      Een uitzondering op bovenstaande regels geldt indien:

      • De afstand tot de jeugdhulplocatie minder is dan 6 kilometer van het verblijfadres van de jeugdige.

      • De dichtstbijzijnde locatie voor jeugdhulp een langere wachttijd heeft dan acht weken.

  • 4.

    De aanvrager toont aan dat er sprake is van medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid. De verwijzer toetst dit. Zelfredzaamheid wordt beoordeeld op basis van de volgende punten:

    • De eigen mogelijkheden en die van het netwerk van de jeugdige en de ouders op financieel, materieel en tijdsmatige inzet;

    • De leeftijd van de jeugdige. Bij jeugdigen onder 12 jaar wordt verondersteld dat zij niet in staat zijn zelfstandig te reizen;

    • De veiligheid en (financiële) stabiliteit in het gezin. Het behouden van werk van ouders heeft voorrang op het realiseren van vervoer en leidt tot een voorziening.

  • 5.

    De verwijzer van de jeugdhulp beoordeelt of er aanspraak gemaakt moet worden op:

    • a.

      Openbaar vervoer

    • b.

      Eigen Vervoer (21 cent per kilometer, vanaf 750 kilometer per kalenderjaar)

    • c.

      Collectieve Taxi

Artikel 8 Jeugdhulpvervoer maatwerk en individuele voorziening

Criteria voor individueel jeugdhulpvervoer zijn:

  • 1.

    De jeugdige is een gevaar voor zichzelf of anderen indien vervoert in een collectieve taxi en/of

  • 2.

    De doelen van de jeugdhulp worden niet behaald door de mate van overprikkeling in de collectieve taxi ondanks Aangetoonde inzet van ouder(s) om overprikkeling te voorkomen.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 9 Functiecategorieën PGB

  • 1.

    Het PGB kan voor professionele ondersteuning worden toegekend voor de volgende functiecategorieën conform de Dienstomschrijvingen Jeugdhulp Holland Rijnland van de Service Organisatie zorg:

    • a.

      Curatieve GGZ-zorg door (kinder)artsen;

    • b.

      Jeugd GGZ behandeling/diagnostiek Regulier/generalistisch/specialistisch;

    • c.

      Jeugd GGZ behandeling/diagnostiek Hoog-specialistisch;

    • d.

      Jeugdhulp ambulant regulier individueel/Groep;

    • e.

      Dagbehandeling A;

    • f.

      Dagbehandeling B;

    • g.

      Ernstige Dyslexie Diagnostiek/behandeling;

    • h.

      Jeugdhulp verblijf: 24-uur zorg;

    • i.

      Jeugdhulp verblijf: gezinshuis;

    • j.

      Sociaal netwerk (alleen individuele jeugdhulp ambulant).

  • 2.

    Verzorging bij kortdurende ziekte kan niet bekostigd worden vanuit een PGB.

Artikel 10 Motivering PGB aanvraag

  • 1.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) dienen te motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod van zorgaanbieders middels Zorg in Natura niet passend is. Het kan hierbij gaan om de aard van de hulpvraag (de benodigde ondersteuning is bijvoorbeeld vooraf niet goed in te plannen) of om levensbeschouwelijke, culturele of godsdienstige overwegingen.

  • 2.

    De aanvrager toont aan dat de verstrekking van een PGB aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning.

  • 3.

    De aanvrager beargumenteert dat de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger is. De inzet van een specifiek meetinstrument of niet effectief bewezen interventie is hierbij geen gegrond argument.

Artikel 11 Voorwaarden verlening PGB

De volgende voorwaarden zijn van toepassing wanneer het college van oordeel is dat de zorg via een PGB kan worden ingekocht:

  • 1.

    Het PGB wordt aangewend voor de ondersteuning en jeugdhulpdoelen zoals is opgenomen en goedgekeurd door het college in het ondersteuningsplan;

  • 2.

    Wanneer de jeugdige en/of de ouder(s) verschillende vormen van jeugdhulp nodig hebben, kunnen zij er voor kiezen om een deel van de zorg in natura te ontvangen en een deel zelf in te kopen met een PGB;

  • 3.

    De hoogte van het PGB wordt vastgesteld aan de hand van het pgbbudget-plan;

  • 4.

    Het college kan de beschikking voor een kortere termijn toekennen dan door de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt gevraagd;

  • 5.

    Het PGB gaat niet eerder in dan de datum welke beschreven staat op de beschikking;

  • 6.

    Het college beoordeelt of de budgethouder voldoende bekwaam is om de bijbehorende taken uit te voeren;

  • 7.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn verplicht tot het gebruik van de zorgovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank voor het vastleggen van afspraken over de te leveren jeugdhulp in het kader van het PGB. Het college heeft de mogelijkheid de zorgovereenkomst in te zien als hij dit nodig acht;

  • 8.

    Indien het afgesproken tarief in de zorgovereenkomst hoger is dan het maximale tarief conform de lijst Maximale tarieven PGB Bollenstreek en aantoonbaar is dat er passende hulp bestaat die wel binnen het maximale tarief valt, dan wordt het PGB slechts verleend indien de jeugdige of de ouder(s) aangeven deze extra kosten zelf te zullen bekostigen. Dit wordt vastgelegd in het budgetplan. Het maximale tarief wordt opgenomen in de beschikking;

  • 9.

    Bij een verandering in de zorgvraag, waardoor het budget anders wordt ingezet, vraagt/vragen de ouder(s) het college hiervoor toestemming. Als dit niet wordt gedaan kan het college dit beschouwen als onjuiste verstrekking van informatie. Het college heeft de mogelijkheid om het PGB te herzien bij een verandering in de zorgbehoefte.

Artikel 12 Evaluatie PGB

  • 1.

    Na toekenning van een PGB controleert het college periodiek bij de SVB of het budget is aangewend voor de bekostiging van de hulp waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Wanneer dit niet het geval is wordt er contact met de ouder(s) opgenomen. Er wordt onderzocht waarom dit is, of het PGB alsnog besteed gaat worden en of er andere hulp noodzakelijk is;

  • 2.

    Bij toekenning van hulp voor minimaal één jaar, vindt er minimaal één keer per jaar een evaluatiegesprek plaats met de verwijzer. In dit gesprek wordt het resultaat van de hulpverlening besproken en waar nodig het ondersteuningsplan en de in te zetten hulp aangepast. Voor de evaluatiegesprekken kan de uitnuttingsinformatie worden opgevraagd en meegewogen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Overgangsbepaling

Aanvragen die zijn ingediend onder de Nadere regels jeugdhulp Lisse 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Nadere regels, worden afgehandeld krachtens deze nadere regels.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

De nadere regels worden aangehaald als ‘Nadere regels Jeugdhulp gemeente Lisse 2024.

De Nadere regels Jeugdhulp gemeente Lisse treden na vaststelling door het college in werking per 1 januari 2024.

Aldus vastgesteld op 12 december 2023,

Burgemeester en wethouders van gemeente Lisse

E. Prins

Secretaris

A.W.M. Spruit

Burgemeester

Toelichting op Nadere regels Jeugdhulp 2024

Deze nadere regels Jeugdhulp zijn een uitwerking van de gemeentelijke Verordening Jeugdhulp. Om een compleet beeld te krijgen van de Jeugdwet en de gemeentelijke toeleiding naar jeugdhulp is het belangrijk om ook kennis te nemen van de Verordening en Jeugdwet. Hier staat ook de verdere toelichting van begrippen die in deze nadere uitwerking niet opnieuw worden genoemd.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Het gezinsplan of familiegroepsplan is een plan van aanpak. Het college hanteert hierbij de richtlijn 1Gezin1Plan1Regisseur. Deze richtlijn is te vinden op www.1gezin1plan1regisseur.nl

 

Artikel 4 Toegang individuele jeugdhulpvoorziening

Het college mandateert de bevoegdheid voor onderzoek en toeleiding naar hulp op basis van een individuele jeugdhulpvoorziening naar een deskundige organisatie. De organisatie organiseert hiervoor lokale teams.

 

Lid 1. Nadat de noodzakelijke hulp voor het gezin in kaart is gebracht door het college, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Dit wordt vermeld in het gezinsplan. Van ouders/verzorgers wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. Hulp en ondersteuning kan worden ingezet wanneer dit de eigen draagkracht overstijgt.

 

Wanneer er problemen zijn in het voldoende kunnen ondersteunen en begeleiden van de jeugdigen, wordt onderzocht of het gezin dit tekort op eigen kracht, dat wil zeggen zonder een (jeugdhulp)voorziening, aan kan. Hiervoor wordt een afwegingskader gehanteerd dat gebaseerd is op de zelfredzaamheid van de jeugdige en de draagkracht en draaglast verhouding bij de ouders eventueel met inzet van personen uit het sociaal netwerk. Bij voldoende eigen kracht wordt geen individuele jeugdhulpvoorziening afgegeven; ook niet in de vorm van een PGB. De financiële draagkracht van een gezin kan ook onderdeel zijn van het onderzoek naar de eigen kracht.

 

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

 

Gebruikelijke zorg is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Daarnaast wordt van ouders geacht dat zij een woonomgeving bieden waarin een passend pedagogisch klimaat heerst en de fysieke en sociale veiligheid en de zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid is geborgd.

 

Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht. Van ouders wordt daarnaast verwacht maximaal te zoeken naar eigen oplossingen. Dit geldt ook bij uitval van de ouder in een éénoudergezin- of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvang en verzorging van de kinderen. Het college onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.

‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:

  • 1.

    het aanspreken van een aanvullende verzekering;

  • 2.

    het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

  • 3.

    mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vast lopen aan de hand van voorbeelden.

Er bestaat geen instrument of een set van richtlijnen die de toegang tot individuele jeugdhulp kan bepalen. Er zijn een aantal factoren, inschattingen, van belang bij de besluitvorming van professionals. De weging van deze factoren maakt de besluitvorming voor de toegang tot de Jeugdwet een professionele verantwoordelijkheid. Er bestaat voor de Jeugdwet vanwege de decentralisatie geen uniform afwegingskader om de besluitvorming rondom de toegang te faciliteren, zoals in het Wlz-afwegingskader.

Het college kan het Wlz-afwegingskader wel gebruiken voor een eerste inschatting of de gevraagde hulp gebruikelijke zorg betreft. Met behulp van de CIZ Richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling, per leeftijd’ (CIZ Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2017) kan een inschatting gemaakt worden van de zorg die in ieder geval tot de gebruikelijke zorg wordt gerekend. Dit protocol was bedoeld als weging bij de toegang tot AWBZ zorg en wordt nog steeds gebruikt bij de toegang tot Wlz zorg. Het is echter geen instrument om uitsluitend te gebruiken voor de toegang tot individuele jeugdhulp.

 

Wanneer zorg als bovengebruikelijke zorg volgens de richtlijn van het CIZ wordt aangemerkt, wil dit niet zeggen dat de ouders, evt. met behulp van het sociaal netwerk, niet voldoende draagkracht hebben de boven gebruikelijke zorg te leveren. Voor een verdere weging kunnen onderstaande punten gebruikt worden.

Vier punten om onderzoek te doen naar eigen kracht zijn:

  • is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden;

  • is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

  • levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op;

  • ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden.

De volgende punten zijn van belang bij het onderzoek naar de factoren van de eigen kracht bij ouders:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • bij gescheiden ouders, zijn beide ouders met gezag verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen.

De effectiviteit van hulp geboden door de ouders zit hem vaak in de voortdurende nabijheid die nodig is om de hulp te kunnen bieden wanneer dit nodig is, dus op ongeplande tijden. De duur en de omvang van de benodigde hulp kan de gebruikelijke zorg ver overstijgen, waardoor langdurige aanpassingen in het leven van de ouder(s) nodig is om de draagkracht te verruimen om de draaglast van de hulp te kunnen leveren.

 

Soms is het bieden van hulp aan en zorgen voor een kind zo zwaar dat sprake is van overbelasting. Er is dan geen of beperkt evenwicht meer tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), vaak gekenmerkt door fysieke en/of psychische klachten van de huisgenoot. Vaak is het overnemen van de bovengebruikelijke zorg voldoende om dit evenwicht te herstellen, zodat deze gebruikelijke hulp geboden kan blijven worden. In de gevallen waar ook de gebruikelijke hulp door (dreigende) overbelasting niet of beperkt geboden kan worden, kan deze gebruikelijk hulp volledig of deels toegekend worden als individuele jeugdhulpvoorziening indien geen andere oplossingen mogelijk zijn. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

 

De feitelijke situatie is het uitgangspunt bij het vaststellen of en in welke mate gebruikelijke hulp geboden kan worden of dat juist sprake is van (dreigende) overbelasting. De vraag is dus of in individuele situaties sprake is van een uitzondering op grond waarvan toch gebruikelijke zorgtaken moeten worden overgenomen.

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draagkracht zijn o.a.:

  • Persoonskenmerken van de huisgenoot

  • Lichamelijke en geestelijke conditie van de huisgenoot

  • Andere activiteiten van de huisgenoot

  • Wijze van omgaan met de problemen

  • Motivatie voor de hulptaak

  • Het sociaal netwerk Factoren van belang voor het onderzoeken van de draaglast zijn o.a.:

  • Persoonskenmerken van de hulpvrager

  • Benodigde ondersteuningsintensiteit

  • Omvang en (on)planbaarheid van de taken

  • Ziektebeeld en prognose

  • Inzicht in het ziektebeeld van de hulpvrager

  • Woonsituatie

  • Bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden

Om deze factoren te kunnen onderzoeken moet vaak degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen zelf ook gehoord worden. Indien nodig kan ook medisch advies worden opgevraagd of kan toestemming gevraagd worden om contact op te nemen met de huisarts. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die iemand biedt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Er zijn landelijk diverse vragenlijsten beschikbaar, zoals EDIZ, EDIZ-plus, CRA-D en CSI die indien gewenst gebruikt kunnen worden om het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot verder te onderbouwen. Een eventuele vragenlijst maakt altijd onderdeel uit van het brede onderzoek naar factoren die van belang zijn voor het bepalen van de draagkracht/draaglast. Bij (dreigende) overbelasting wordt daarnaast in het onderzoek ook gekeken naar andere oplossingen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van het evenwicht van de draagkracht/draaglast. Te denken valt aan ondersteuning door een vrijwilliger en coaching door een mantelzorgcoach maar ook aan het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk waardoor de belasting minder wordt. Er kan van de huisgenoot worden gevraagd aanpassingen te doen in dit huiselijk leven en/of werk wanneer dit huiselijk leven en/of werk bijdragen aan de overbelasting. Wanneer de geldigheidsduur van de toekenning verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

 

Een individuele voorziening ter vervanging van de gebruikelijke hulp van de overbelaste ouder kan niet worden ingevuld door middel van een PGB dat vervolgens uitgevoerd wordt door de overbelaste ouder of mantelzorger. Doel van de indicatie is immers het ontlasten van de ouder door het door anderen laten uitvoeren van de gebruikelijke hulp.

 

Als referentiekader voor de financiële draagkracht van het gezin kan het college gebruik maken van de gratis digitale tool ‘het persoonlijk budgetadvies’ van de NIBUD om te wegen of er voldoende eigen financiële draagkracht is. Indien deze tool niet voldoende uitkomst biedt kan een draagkracht onderzoek door de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek worden uitgevoerd. Er moet voldoende vrij besteedbaar vermogen zijn om de kosten voor de jeugdhulp te kunnen betalen.

 

Bij het onderzoek worden de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk te komen tot voldoende hulp en ondersteuning voor de jeugdigen. Als deze mogelijkheden er zijn kan dit leiden tot afwijzing of aanpassing van de gevraagde individuele jeugdhulpvoorziening. Mantelzorg is, anders dan gebruikelijke hulp, echter niet afdwingbaar.

 

Artikel 6 Kwaliteitskaders

Lid 1. Om de transformatie te stimuleren en verantwoorde jeugdhulp te borgen stelt de Jeugdwet verplichte kwaliteitseisen aan jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners. Onderdeel daarvan is de norm van de verantwoorde werktoedeling. Meer informatie is te vinden op de websites www.professionaliseringjeugdhulp.nl en www.skj.nl.

Voor de weging kan gebruik gemaakt worden van het afwegingskader voor verantwoorde werktoedeling Kwaliteitskader Jeugd: https://skjeugd.nl/wp-content/uploads/2017/12/Afwegingskader-norm-verantwoorde-werktoedeling.pdf

 

Artikel 7 Jeugdhulpvervoer

Vervoer binnen de Jeugdwet is alleen voor de jeugdige, en waar nodig zijn begeleider, van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden. Vervoer van ouders om hun kind te bezoeken valt hier niet onder.

 

Lid 3. Het inzetten van een vervoersvoorziening is beperkt tot het vervoer naar de meest dichtstbijzijnde aanbieder welke, naar redelijkheid, de meest minimaal noodzakelijke en passende zorg zou kunnen bieden. Dit is ter beoordeling van het college. De inhoud van de zorg is hierbij leidend. Een uitzondering hierop wordt gevormd door jeugdhulp, indien er een langere wachttijd is dan 8 weken.

Voor vervoer naar jeugdhulpaanbieders die verder zijn gelegen dan 20 kilometer buiten de regiogrens geldt dat alleen kosten op basis van openbaar vervoer, of in uitzonderlijk geval eigen vervoer kan worden vergoed.

 

Lid 4. In de volgende situaties is er sprake van gebruikelijke zorg die van ouders mag worden verwacht:

  • a.

    Afstanden tot 6 kilometer van huis;

  • b.

    Afstanden tot 750 km in totaal per jaar;

  • c.

    Ophalen na 17.00 uur;

  • d.

    Halen en brengen in het weekend (vrijdag 17.00 uur tot en met zondagavond 24.00 uur).

Artikel 9 Functiecategorieën PGB

Artikel 8.1.1 derde lid Jeugdwet maakt het mogelijk dat het PGB wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk.

 

Het algemene uitgangspunt is dat met een PGB geen mensen uit het sociaal netwerk worden gefinancierd, tenzij alle andere vormen van zorg in natura of PGB onvoldoende aansluiten bij de ondersteuningsvraag.

De wens om vrienden, kennissen, collega’s en buren (hulp uit het sociaal netwerk) te willen vergoeden voor hun inzet, is afhankelijk van een aantal factoren:

  • b.

    de relatie met de mantelzorger,

  • c.

    de omvang van de betaalde en onbetaalde mantelzorg de totale belasting van de mantelzorger,

  • d.

    de gebruikelijke hulp/werk,

  • e.

    het type hulp,

  • f.

    de frequentie van de geboden hulp,

  • g.

    de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en

  • h.

    de mate van de verplichting. Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Mantelzorg geleverd door het sociaal netwerk is niet afdwingbaar. De aanvrager moet aangeven welke ondersteuning er wordt geleverd en welk deel van deze ondersteuning uitbetaald moet worden en waarom (motiveringsplicht). De hulp uit het sociaal netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op aanvrager als budgethouder uitoefenen bij zijn besluitvorming om over te gaan tot de keuze voor een PGB.

Verder worden de volgende uitgangspunten gehanteerd als het gaat om de inzet van een hulp uit het sociaal netwerk:

  • Als een hulp uit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie omdat uit het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig.

  • De inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter, het belang van de aanvrager staat centraal. Het gaat om argumenten zoals:

    • -

      zorgcontinuïteit: ouder of ander familie/kennis kan zorgen voor permanent toezicht;

    • -

      emotionele binding: ouder of andere familie/kennis heeft een emotionele band, die bijdraagt aan de effectiviteit van de ondersteuning/hulp;

    • -

      veiligheid: hulp of zorg in de eigen leefomgeving door ouder of andere familie/kennis is vertrouwd en veilig en draagt daarmee bij aan de doelen/resultaten van de ondersteuning;

    • -

      praktische reden: ouder of andere familie/kennis kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties worden uitgevoerd.

  • Hiertegenover staat dat een hulp buiten het sociaal netwerk in sommige gevallen beter het gestelde doel kan bereiken dan een vertrouwde persoon uit het sociaal netwerk. Van belang is om te beoordelen of professionele distantie/reflectie gewenst is met het oog op het bereiken van doelen (een goede ouder is niet altijd de beste zorgverlener voor een kind, ongeacht de leeftijd).

  • De hulp uit het sociaal netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties en de verantwoordelijkheden die hij op zich neemt. Vragen die daarbij gesteld moeten worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat? En hoe wordt de hulp dan geleverd?

  • De inzet van het sociale netwerk is er op gestoeld dat de inzet beter en effectiever zou kunnen zijn doordat een bestaande vertrouwensrelatie nodig is tussen jeugdige en zorgverlener. Inzet van personen zonder bestaande vertrouwensrelatie moeten voldoen aan de kwaliteitseisen voor professionals.

  • Het netwerk wordt niet ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Het is aan het college om dit te beoordelen. Voor informele hulp c.q. hulp uit het sociaal netwerk geldt een ander - lager - tarief dan voor professionele hulp. Het sociaal netwerk krijgt geen professioneel tarief.

 

Artikel 10 Motivering PGB

De jeugdige en/of zijn ouders moet(en) motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod van zorgaanbieders zorg in natura niet passend is. Het kan hierbij gaan om de aard van de hulpvraag (de benodigde ondersteuning is bijvoorbeeld vooraf niet goed in te plannen), of om levensbeschouwelijke, culturele of godsdienstige overwegingen. Het is van belang dat de aanvrager kan aantonen dat de verstrekking van een PGB aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook moet de aanvrager beargumenteren dat de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger is. Het opstellen van een gezinsplan zorgt ervoor dat de aanvrager nadenkt over zijn zorgvraag, deze uitwerkt en concretiseert, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.

 

Vragen die beantwoord kunnen worden bij de motivering in het gezinsplan en budgetplan:

  • waarom wil aanvrager een PGB en geen zorg in natura?

  • welke ondersteuning met het PGB wordt ingekocht?

  • hoe de ondersteuning wordt ingericht?

  • de eisen die aanvraag aan de ondersteuning stelt?

  • welke doelen/resultaten met de ondersteuning wordt er bereikt?

  • hoe het budget precies wordt besteed?

Artikel 11 Voorwaarden verlening PGB

Lid 6. Het college toetst de PGB-vaardigheid met de Handreiking voor toetsing op (minimale) PGB-vaardigheid van de Rijksoverheid. https://www.PGB.nl/PGB/keuze-PGB/ben-je-PGB-vaardig/

Om de bekwaamheid van de budgethouder te beoordelen wordt rekening gehouden met de volgende punten:

  • 1.

    De budgethouder overziet zijn situatie en ondersteuningsvraag: kan aangeven welke problemen worden ondervonden, hoe deze zijn ontstaan en welke ondersteuning nodig is;

  • 2.

    De budgethouder is op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij een PGB;

  • 3.

    De budgethouder is in staat een PGB-administratie bij te houden: onder andere inzicht hebben in de gefactureerde of gedeclareerde bedragen en hierover verantwoording moeten kunnen afleggen;

  • 4.

    De budgethouder is in staat te communiceren met andere partijen;

  • 5.

    De budgethouder is in staat zelfstandig te handelen en voor een zorgverlener te kiezen;

  • 6.

    De budgethouder is in staat afspraken in een ondersteuningsplan en/of zorgovereenkomst te maken en vast te leggen en te wijzigen indien nodig;

  • 7.

    De budgethouder kan beoordelen of de geleverde zorg kwalitatief goed is: de doelstelling in het ondersteuningsplan kunnen bewaken;

  • 8.

    De budgethouder kan de inzet van zorgverleners coördineren: weten hoe te handelen bij verlof en ziekte van de hulpverlener;

  • 9.

    De budgethouder is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverlener(s) aan te sturen;

  • 10.

    De budgethouder heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap of weet deze kennis te vinden.

Ga naar het begin