Gemeentelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek 2022
Gemeentelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek 2022
Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen,
Zij het noodzakelijk acht de vigerende gemeenschappelijke regeling inhoudelijk en tekstueel te wijzigen in verband met het specificeren van de taken onder de Wet Inburgering 2021 (WI),
een memorie van toelichting aan de regeling is toegevoegd,
het dagelijks bestuur een daartoe strekkend voorstel d.d. 23 september 2021 heeft gedaan;
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
a. Besluit de gemeenteraden van Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen voor te stellen om:
het college toestemming te verlenen om de vigerende “Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek” per 1 januari 2022 te wijzigen;
b. Besluit de colleges van Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen voor te stellen om per 1 januari 2022:
de vigerende “Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek” te wijzigen, waardoor de:
“Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek”
Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Artikel 3: Duur van de regeling
Hoofdstuk 2: Belang, taken en bevoegdheden
Hoofdstuk 4: Het algemeen bestuur
Artikel 11: Samenstelling, plaatsvervanging en zittingsduur
Artikel 12: Einde lidmaatschap
A rtikel 13: Bevoegdheden algemeen bestuur
Artikel 18: Belangenverstrengeling
Artikel 21: Stemmen over personen
Artikel 22: Overige stemmingen
Artikel 23: Ambtelijke bijstand
Artikel 24: Besloten vergadering
Artikel 25: Inlichtingenplicht lid algemeen bestuur
Artikel 26: Inlichtingenplicht algemeen bestuur
Hoofdstuk 5: Het dagelijks bestuur
Artikel 29: Einde lidmaatschap
Artikel 30: Bevoegdheden dagelijks bestuur
Artikel 32: Inlichtingenplicht aan algemeen bestuur
Artikel 33: Inlichtingenplicht aan bestuursorganen gemeenten
Artikel 35: Aanwijzing en ontslag
Artikel 36: Taken en bevoegdheden
Artikel 37: Informatieplicht en verantwoording
Artikel 39: Taken en bevoegdheden
Hoofdstuk 9: Opdrachtformulering
Artikel 42: Opdrachtformulering en uitvoeringsplan bestuursopdracht
Artikel 43: Bestuursrapportage
Hoofdstuk 10: Financiële bepalingen
Artikel 44: Financiële administratie
Artikel 45: Begrotingsprocedure
Artikel 46: Bijdragen van de gemeenten
#_Toc281313915 Artikel 49: Verrekening, reserves en voorzieningen
#_Toc281313918 Artikel 51: Archief
Hoofdstuk 12: Toetreding, uittreding, wijziging, geschillen, opheffing en klachtrecht
1. De gemeenschappelijke regeling ISD Bollenstreek (hierna GR)
3. De taken en bevoegdheden van de ISD Bollenstreek
4. Het bestuur van het openbaar lichaam
7. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
- 2.
Waar in deze regeling artikelen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de in artikel 5 genoemde wetten en regelingen of enige andere wet of regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, dienen in die artikelen in plaats van "de gemeente" en "het college van burgemeester en wethouders" onderscheidenlijk te worden gelezen "het samenwerkingsverband" en "het dagelijks bestuur".
- 1.
- 2.
Artikel 3: Duur van de regeling
De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
Hoofdstuk 2: Belang, taken en bevoegdheden
- 2.
Het samenwerkingsverband behartigt de gemeenschappelijke belangen van de deelnemers ten aanzien van een klantgerichte uitvoering van de wetten waarvan de uitvoering is overgedragen aan het samenwerkingsverband. Dit geschiedt door middel van een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering, waarbij de belangen van de klant en diens zelfstandige bestaansvoorziening centraal staan.
1. Door de colleges van de deelnemers is aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband de uitvoering en het vaststellen van de beleidsregels/nadere regels, overgedragen (gedelegeerd) van:
a. de Participatiewet voor zover dit ziet op bijstandsverlening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b van de Participatiewet, de tegenprestatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c van de Participatiewet, alsmede de diagnose van personen in het kader van de doorverwijzing naar het Servicepunt Werk en de ondersteuning bij arbeidsinschakeling in de vorm van de vaststelling/besluitvorming, uitbetaling en administratieve afhandeling van de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a juncto artikel 6 lid 2, artikel 10b lid 9, artikel 10c en d van de Participatiewet, het financieel ontzorgen voor inburgeringsplichtigen zoals bedoeld in artikel 56a van de Participatiewet en gegevensverwerking zoals bedoeld in artikel 67a van de Participatiewet.
b. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);
c. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw);
d. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
e. de Wet inburgering 2021 (Wi) zoals deze luidt op 1 januari 2022, aansluitend op artikel 18 Wi, met uitzondering van:
1) maatschappelijke begeleiding (artikel 13 Wi)
2) bewaking van de prijs en kwaliteit van het inburgeringsaanbod (artikel 16 lid 2 en 4 Wi)
3) de verplichtingen in artikel 39 en hoofdstuk 10 van de Wi
f. de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), voor zover het de individuele verstrekkingen betreft;
g. de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) waar het betreft de maatwerkvoorziening;
h. de Regeling gehandicapten parkeerkaart (GPK);
i. de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening alsmede de afgifte van verklaringen op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) en de indiening van verzoekschriften tot instelling van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden als bedoeld in artikel 432 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
j. Algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen van de genoemde wet- en regelgeving;
k. Wet- en regelgeving die in plaats treedt of voorheen van toepassing was van de onder a. tot en met i. genoemde wet- en regelgeving, alsmede het ter zake geldende overgangsrecht.
2. Door de colleges van de deelnemers is aan het dagelijks bestuur/directeur van het samenwerkingsverband volmacht/machtiging verleend tot berekening, uitbetaling en administratieve afhandeling van individuele jeugdhulpvoorzieningen die zijn verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in de Verordening Jeugdhulp.
Daarnaast is door de colleges van de deelnemers aan het dagelijks bestuur/directeur van het samenwerkingsverband mandaat verleend voor het nemen van besluiten op aanvragen individuele jeugdhulpvoorzieningen als bedoeld in artikel 12 van de Verordening Jeugdhulp en artikel 2.3 van de Jeugdwet, het herzien en intrekken van dergelijke besluiten, het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van de geldswaarden van ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorzieningen, het nemen van besluiten op bezwaarschriften tegen voor omschreven besluiten en het in en buiten rechte vertegenwoordigen van het college bij procedures over individuele jeugdhulpvoorzieningen.
3. Het samenwerkingsverband adviseert (het bestuur van) de deelnemers en doet beleidsvoorstellen over de te voeren beleidskaders op het terrein van werk & inkomen en sociale zekerheid, inburgering, de maatschappelijke ondersteuning en gemeentelijke schulddienstverlening. Het samenwerkingsverband vertegenwoordigt binnen haar bevoegdheden de deelnemers in alle met bovengenoemde taken samenhangende overlegstructuren.
4. Het samenwerkingsverband biedt personele ondersteuning bij de oefening voor, respectievelijk de uitvoering van, de van toepassing zijnde rampenplannen van de deelnemers.
Om de belangen genoemd in artikel 4 te kunnen verwezenlijken zijn door de colleges van de deelnemers de bevoegdheden en verantwoordelijkheden overgedragen (gedelegeerd) aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband ten aanzien van de uitvoering van de in artikel 5, eerste lid, nader genoemde wetten en regelingen, alsmede de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur, algemeen verbindende voorschriften en uitvoeringsregelingen.
Ten aanzien van de uitvoering van de in artikel 5 lid 2 omschreven taken hebben de colleges van de deelnemers aan het dagelijks bestuur/directeur van het samenwerkingsverband mandaat/volmacht/ machtiging verleend overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Het samenwerkingsverband kan niet zelf besluiten tot uitbreiding van de overgedragen taken/bevoegdheden van de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan, indien het algemeen bestuur hiertoe besluit (met toepassing van artikel 54), aan (een van) de deelnemers voorstellen om ook andere taken uit te voeren voor, respectievelijk diensten leveren aan (een of meerdere van) de deelnemers.
2. Het samenwerkingsverband verleent incidenteel diensten, op verzoek van gemeenten buiten het in artikel 2 lid 2 genoemde gebied, indien het algemeen bestuur hiermee instemt. De diensten worden verricht tegen een overeengekomen prijs. De beschrijving van de te leveren diensten, de wijze van kostenverrekening en de overige voorwaarden waaronder de diensten worden geleverd, worden vastgelegd in een overeenkomst tussen het college van de betreffende gemeente(n) en het algemeen bestuur.
Het samenwerkingsverband is van en voor de gemeenten;
Het samenwerkingsverband staat voor maximale zelfstandigheid van de burgers op het gebied van arbeid, inkomen en zorg;
Het samenwerkingsverband is klantgericht, resultaatgericht en levert, in samenwerking met partners, maatwerk;
Het samenwerkingsverband voert de opgedragen taken uit met betrokken, professioneel en kwalitatief goed personeel;
Het samenwerkingsverband heeft ambitie.
De ISD Bollenstreek maakt haar cliënten meer zelfstandig.
Het bestuur van het samenwerkingsverband bestaat uit:
- a.
- b.
- c.
Hoofdstuk 4: Het algemeen bestuur
Artikel 11: Samenstelling, plaatsvervanging en zittingsduur
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
- 10.
- 11
Artikel 12: Einde lidmaatschap
- 2.
- 3.
Artikel 13: Bevoegdheden algemeen bestuur
- 1.
- 2.
3. Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, met uitzondering van de bevoegdheden als genoemd in het vorige lid onder a tot en met g.
4. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 31a van de Wet kan het algemeen bestuur besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemers een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten, maar minimaal twee keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht of ten minste twee leden van het algemeen bestuur dit verzoeken (onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen). In het laatste geval vindt de vergadering binnen twee weken na het gedane verzoek plaats.
- 5.
- 6.
Tegelijkertijd met de oproep brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen - met uitzondering van de in artikel 23 van de Wet bedoelde stukken – worden tegelijkertijd met de oproep en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
- 7.
- 8.
- 9.
- 1.
- 2.
- 3.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
De leden van het bestuur van het openbaar lichaam en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.
- 1.
- 2.
- 3.
Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Artikel 18: Belangenverstrengeling
- 1.
- 2.
- 3.
- 1.
- 2.
- 3.
Artikel 21: Stemmen over personen
- 1.
- 2.
- 3.
Artikel 22: Overige stemmingen
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
Artikel 23: Ambtelijke bijstand
Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.
Artikel 24: Besloten vergadering
- 1.
- 2.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur worden geen besluiten genomen over het programmaplan, de begroting, begrotingswijzigingen, de rekening, het liquidatieplan, toetreding en uittreding, wijziging van de regeling en ontslag en benoeming van de voorzitter en leden van het dagelijks bestuur.
Artikel 25: Inlichtingenplicht lid algemeen bestuur
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
Artikel 26: Inlichtingenplicht algemeen bestuur
- 1.
- 2.
- 3.
- 1.
Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan door het college dat het lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording geschiedt volgens het Reglement van Orde van het betreffende bestuursorgaan.
- 2.
- 3.
Hoofdstuk 5: Het dagelijks bestuur
- 1.
- 2.
- 3.
Artikel 29: Einde lidmaatschap
- 1.
- 2.
- 3.
De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur eindigt. Zij zijn na aftreden terstond herkiesbaar. Zij blijven hun functie waarnemen tot het moment dat het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling nieuwe leden voor het dagelijks bestuur heeft aangewezen.
- 4.
Artikel 30: Bevoegdheden dagelijks bestuur
- 1.
Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
- f.
te besluiten namens het samenwerkingsverband, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 1.
Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid van het dagelijks bestuur dit nodig acht, zulks onder opgave van de te behandelen onderwerpen. De vergadering vindt plaats binnen twee weken nadat het verzoek is ingekomen. Artikel 53 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
Artikel 32: Inlichtingenplicht aan algemeen bestuur
1. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft, zo nodig onder geheimhouding zoals bepaald in artikel 23 van de Wet.
2. Indien het algemeen bestuur dan wel een of meer leden van het algemeen bestuur hierom verzoeken, verstrekken de leden van het dagelijks bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, mondeling of schriftelijk alle gevraagde inlichtingen, zo nodig onder geheimhouding zoals bepaald in artikel 23 van de Wet
3. De inlichtingen bedoeld in het tweede lid worden schriftelijk of mondeling gevraagd aan de voorzitter.
4. De inlichtingen bedoeld in het tweede lid, worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, toegezonden aan de verzoeker. Een afschrift van de inlichtingen wordt gezonden aan de overige leden van het algemeen bestuur.
Artikel 33: Inlichtingenplicht aan bestuursorganen gemeenten
- 1.
- 2.
- 3.
De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur voor het door hen gevoerde bestuur.
Artikel 35: Aanwijzing en ontslag
1. De voorzitter van het bestuur wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen, voor de duur van de zittingsperiode.
2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.
3. Het algemeen bestuur wijst uit de andere leden van het dagelijks bestuur een plaatsvervangend voorzitter aan.
Artikel 36: Taken en bevoegdheden
- 1.
- 2.
- 3.
De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. De voorzitter kan de ondertekening van de stukken van het dagelijks bestuur opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde, zoals een ander lid van het dagelijks bestuur, de directeur of een of meer andere ambtenaren van het samenwerkingsverband.
- 4.
De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente, die partij is in een geding waarbij het samenwerkingsverband is betrokken, wordt het samenwerkingsverband door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen, lid vertegenwoordigd.
- 5.
Artikel 37: Informatieplicht en verantwoording
- 1.
- 2.
- 1.
- 2.
- 3.
De directeur wordt benoemd door het dagelijks bestuur. Voorafgaand aan de benoeming maakt het dagelijks bestuur een aanbeveling van twee personen op voor het algemeen bestuur, waarna het algemeen bestuur zijn zienswijze kenbaar kan maken aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan de directeur schorsen en ontslaan. Voorafgaand aan de schorsing of het ontslag stelt het dagelijks bestuur het algemeen bestuur in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.
- 4.
Het dagelijks bestuur kan in spoedeisende gevallen tot onmiddellijke schorsing van de directeur overgaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur en stelt het algemeen bestuur in de gelegenheid zijn zienswijze te geven. Op basis van de zienswijze van het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur besluiten de schorsing te laten vervallen.
- 5.
Artikel 39: Taken en bevoegdheden
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 1.
- 2.
1. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van het samenwerkingsverband personeel in dienst nemen:
b. op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;
c. op basis van enig ander verbindend voorschrift, waaronder regelingen in het kader van gesubsidieerde arbeid.
2. Op het personeel, aangesteld als ambtenaar, is van toepassing de collectievearbeidsovereenkomst samenwerkende gemeentelijke organisaties (cao SGO) zoals deze op dit moment luidt en in de toekomst zal komen te luiden.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
Hoofdstuk 9: Opdrachtformulering
Artikel 42: Opdrachtformulering en uitvoeringsplan bestuursopdracht
1. Op basis van het door de raad vastgestelde beleid (kaderstelling) formuleren de afzonderlijke colleges voor 1 juli voorafgaande op het eerstvolgende begrotingsjaar de opdracht aan het samenwerkingsverband voor het betreffende begrotingsjaar.
2. Het dagelijks bestuur stelt, vóór 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar waarop het betrekking heeft, het programmaplan op, dat onderdeel uitmaakt van de ontwerpbegroting, waarin opgenomen de concreet te realiseren taakstellingen, in totaal en per afzonderlijke deelnemer.
3. Het dagelijks bestuur biedt dit programmaplan, gelijktijdig met de meerjarenbegroting en de ontwerpbegroting zoals bedoeld in artikel 45 vervolgens aan de colleges en raden van de deelnemers aan.
4. Het algemeen bestuur stelt het programmaplan, de meerjarenbegroting en de begroting vast vóór 1 juli, met inachtneming van de reactie van de colleges en de raden van de deelnemers.
5. Het algemeen bestuur stelt uiterlijk op 15 oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar, op basis van het voorstel van het dagelijks bestuur, het uitvoeringsplan bestuursopdracht vast.
6. Wanneer het uitvoeringsplan bestuursopdracht niet binnen de vastgestelde begroting uitgevoerd kan worden, leidt dit tot een begrotingsprocedure zoals bedoeld in artikel 45.
7. Het dagelijks bestuur levert aan de colleges en raden van de deelnemers een evaluatie van het beleid en de begroting in het lopende jaar na de eerste zes maanden ten behoeve van de behandeling van de gemeentebegrotingen van de deelnemers, een en ander zoals bedoeld in artikel 43.
Artikel 43: Bestuursrapportage
- 1.
Deze gegevens hebben betrekking op de eerste zes maanden en worden aangeleverd voor 1 september en omvatten de informatie zoals bedoeld in artikel 42 lid 7.
- 2.
Hoofdstuk 10: Financiële bepalingen
Artikel 44: Financiële administratie
- 1.
Het algemeen bestuur stelt bij verordening vast:
- a.
de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het samenwerkingsverband, een en ander conform artikel 212 Gemeentewet. De verordening waarborgt, dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan;
- b.
regels voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie van het samenwerkingsverband, een en ander conform artikel 213 Gemeentewet. De verordening waarborgt onder meer dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie worden getoetst.
- a.
- 2.
- 3.
Artikel 45: Begrotingsprocedure
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
De raden van de deelnemers kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur van hun zienswijze aangeven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijze van de raden zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
- 9.
Artikel 46: Bijdragen van de gemeenten
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 1.
- 2.
De uitkeringslasten van de deelnemers in het kader van de Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (BUIG) worden getotaliseerd. Hierop wordt de bijdrage van het rijk in mindering gebracht. Het resterende saldo wordt toegerekend aan, respectievelijk verdeeld over de deelnemers op basis van de verdeelsleutel zoals bedoeld in artikel 48 lid 2.
- 3.
1. Tot de exploitatiekosten behoren alle kosten van het samenwerkingsverband die niet behoren tot de programmakosten, zoals (niet limitatief):
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
- f.
- g.
2. Deze kosten worden aan elke deelnemer toegerekend op basis van de verdeelsleutel, die als volgt is opgebouwd: 50% op basis van het inwoneraantal van de individuele deelnemers en 50% op basis van
het aantal lage inkomens binnen de individuele deelnemers.
Artikel 49: Verrekening, reserves en voorzieningen
- 1.
- 2.
- 3.
- 1.
- 2.
Het dagelijks bestuur legt jaarlijks voor 1 juli aan het algemeen bestuur verantwoording af over het afgelopen begrotingsjaar, onder overlegging van de opgestelde jaarrekening, het jaarverslag met de daarbij behorende bescheiden, en een berekening van de door de deelnemers te betalen bijdragen, alsmede het rapport van de met de controles belaste accountant.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
Hoofdstuk 11: Het archief Artikel 51: Archief
- 1.
- 2.
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het samenwerkingsverband en zijn bestuursorganen overeenkomstig de door het algemeen bestuur vastgestelde regels, zoals bedoeld in lid 1. Het dagelijks bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan het samenwerkingsverband gedelegeerde taken.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
Hoofdstuk 12: Toetreding, uittreding, wijziging, geschillen, opheffing en klachtrecht
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
a. de kennisgeving van het besluit tot toetreding aan Gedeputeerde Staten;
b. de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot toetreding in de Staatscourant.
- 7.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
Het algemeen bestuur zendt het in het eerste lid bedoelde verzoek binnen drie maanden na ontvangst aan de colleges en de raden van de deelnemers voor het nemen van een besluit over de aan de uittreding te verbinden voorwaarden en gevolgen zoals bedoeld in het tweede lid onder overlegging van zijn advies.
- 5.
- 6.
- 7.
a. de kennisgeving van het besluit tot uittreding aan Gedeputeerde Staten;
b. de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot uittreding in de Staatscourant.
- 8.
- 9.
- 10.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
a. de kennisgeving van het besluit tot wijziging aan Gedeputeerde Staten;
b. de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot wijziging in de Staatscourant.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
- 7.
- 8.
a. de kennisgeving van het besluit tot opheffing aan Gedeputeerde Staten;
b. de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot opheffing in de Staatscourant.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
Conform artikel 1 lid 1 onder b van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman als bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman bevoegd tot het behandelen van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht.
- 1.
De gewijzigde regeling treedt in werking op 1 januari 2022 [1], nadat bekendmaking als bedoeld in artikel 26 lid 2 van de Wet door het college van de gemeente Lisse heeft plaatsgevonden.
- 2.
De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek”.
In alle gevallen waarin de regeling niet voorziet beslist het algemeen bestuur.
Aldus vastgesteld door: Het algemeen bestuur van de ISD Bollenstreek op 23 december 2021.
D.T.C. Salman mr. R.J. ‘t Jong voorzitter secretaris
Aan de Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek is de navolgende Memorie van Toelichting toegevoegd.
1. De gemeenschappelijke regeling ISD Bollenstreek (hierna GR)
In aanhef van de regeling is aangegeven, dat de deelnemers in de GR het wenselijk en noodzakelijk achten de regeling te wijzigen. De overwegingen daarbij zijn:
Het algemeen bestuur van de ISD Bollenstreek acht het noodzakelijk de vigerende gemeenschappelijke regeling inhoudelijk en tekstueel te wijzigen. De belangrijkste reden is de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) per 1 januari 2020. Met deze wet verhuizen ambtenaren naar het private arbeidsrecht. Daarom heeft de VNG voor ambtenaren die werken bij een gemeentelijke gemeenschappelijke regeling een werkgeversvereniging opgericht: de werkgeversvereniging samenwerkende gemeentelijke organisaties (WSGO) met een eigen cao: de collectieve arbeidsovereenkomst samenwerkende gemeentelijke organisaties (cao SGO). Door lidmaatschap aan de WSGO en toepassing van de cao SGO kunnen gemeenschappelijke regelingen dezelfde arbeidsvoorwaarden blijven bieden aan hun personeel als in de cao gemeenten.
Om als gemeenschappelijke regeling lid te kunnen worden van de WSGO moet de GR voorzien in de bevoegdheid van het algemeen bestuur om te besluiten lid te worden van (bijvoorbeeld) een vereniging, Door de wijziging van de vigerende GR is hierin nu voorzien. In het verlengde hiervan is de verwijzing naar de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel in de vigerende GR vervangen door een verwijzing naar de cao SGO van de WSGO.
De GR is getroffen door de colleges van burgemeester en wethouders van de vier deelnemende gemeenten. Dat de GR getroffen is door de colleges van de deelnemers brengt tot uitdrukking dat de ISD Bollenstreek een uitvoeringsorganisatie is. Er zijn geen bevoegdheden van de raden, zoals het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, overgedragen aan het bestuur van de regeling. De kaderstellende (en controlerende) bevoegdheden blijven ongewijzigd bij de afzonderlijke gemeenteraden. De beleidskaders, die door de ISD Bollenstreek worden uitgevoerd, worden door de raden van de deelnemende gemeenten vastgesteld. De ISD Bollenstreek heeft wel een adviserende en beleidsvoorbereidende rol ten aanzien van het te voeren beleid. Het is wel de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere (beleids)regels vast te stellen, uiteraard binnen de door de raden gestelde kaders. Wanneer geen sprake zou zijn geweest van een GR is het college het bevoegde orgaan om dit te doen. Nu de colleges hun bevoegdheden aan het bestuur van de GR hebben overgedragen, treedt het dagelijks bestuur in de plaats van de colleges.
De juridische structuur van de samenwerking tussen de vier gemeenten is ongewijzigd. Bij de GR is een openbaar lichaam ingesteld, conform artikel 8 lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr). Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid, wat inhoudt dat het een juridische entiteit is, die zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen. De rechtspersoonlijkheid zorgt ervoor dat het bestuur van de regeling privaatrechtelijke rechtshandelingen kan verrichten (art. 2:5 BW jo. art. 3:32 BW) en ambtenaren in dienst kan hebben (art. 1 Ambtenarenwet).
De deelnemende colleges dragen hun bevoegdheden over aan het samenwerkingsverband voor zover betrekking hebbend op de taakvelden (uitvoering van wet- en regelgeving) zoals aangegeven in artikel 5 lid 1 van de GR.
Voor het wijzigen van de GR door de colleges is overigens toestemming vereist van de raden (art. 1 lid 2 Wgr).
Bij de invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002 werd door de regering besloten dat de dualisering niet van toepassing was op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. In de GR bleef het monistisch systeem gehandhaafd[2] (verlengd lokaal bestuur). Dit was van belang voor de verdeling van de bevoegdheden over de bestuursorganen, het algemeen bestuur het dagelijks bestuur en de voorzitter. De (oude) Wgr verwees naar artikelen uit de Gemeentewet die voor de GR van toepassing waren. Hierbij werd dan verwezen naar de Gemeentewet zoals die van toepassing was voorafgaand aan de dualisering. In die situatie kwamen alle bevoegdheden in beginsel toe aan de raad. Het college was bevoegd tot de voorbereiding en uitvoering van raadsbesluiten. In lijn hiermee kwamen in beginsel alle bevoegdheden toe aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur had als taken het voeren van het dagelijks bestuur en het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur.
Bij medebewindstaken lag de situatie echter anders. Bij de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden en het Besluit dualisering gemeentelijke en provinciale medebewindbevoegdheden werden de bevoegdheden in medebewind gedualiseerd. Deze dualisering werkte wel door in de GR. Bij overdracht van medebewindstaken kwamen de bevoegdheden die oorspronkelijk toekwamen aan het college dus toe aan het dagelijks bestuur en de taken die oorspronkelijk toekwamen aan de raad kwamen in de GR toe aan het algemeen bestuur. Als er in de medebewindswet geen verdeling was aangegeven, kwam de bevoegdheid toe aan het algemeen bestuur. Van belang in dit verband was ook artikel LXXIV van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden. Hierin was bepaald dat gemeenschappelijke regelingen die oorspronkelijk door de raden waren aangegaan nu geacht werden te zijn aangegaan door de colleges, wanneer de bevoegdheden bij de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden waren overgeheveld van de raad naar het college.
In de praktijk bleek de bevoegdheidsverdeling tot de nodige problemen te leiden. Er zijn verschillende rechterlijke uitspraken[3] gedaan over gebreken in verdeling van de bevoegdheden tussen algemeen en dagelijks bestuur.
Zonder in de details van de juridische kwesties te treden zijn twee aspecten in elk geval van belang:
- 1.
- 2.
Uiteindelijk heeft dit geleid tot de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen die per 1 januari 2015 inwerking is getreden. Deze Wet voorziet in een uitgebreide en zelfstandige regeling van bijvoorbeeld de bevoegdhedenverdeling en delegatie (er is dus geen sprake meer van onduidelijke verwijzingen naar tekst van de Gemeentewet zoals die luidde vóór de dualisering).
Daarnaast is in de nieuwe Wet de controlerende positie van de gemeenteraden en het algemeen bestuur versterkt om de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen te waarborgen.
3. De taken en bevoegdheden van de ISD Bollenstreek
Van belang is dat duidelijk omschreven wordt welke bevoegdheden door de deelnemers worden overgedragen (opgenomen in art. 5 GR). Door de deelnemende partijen is de vraag opgeroepen of ook toekomstige, nieuwe wet- en regelgeving al zou kunnen worden opgenomen. Dit om te voorkomen dat in een dergelijk geval de regeling gewijzigd zou moeten worden volgens de daarvoor geldende procedure (art. 54 GR).
Gelet op het feit dat nog niet bekend is welke wet- en regelgeving dit betreft, is er geen duidelijkheid te geven over welke bevoegdheden hierbij overgedragen zouden moeten worden. Voor de overdracht van bevoegdheden in geval van nieuwe wetgeving dient de regeling te worden gewijzigd.
Dit blijkt ook uit artikel 10 lid 2 van de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarin is nu expliciet de mogelijkheid uitgesloten dat het algemeen (of dagelijks) bestuur kan besluiten tot overdragen van bevoegdheden van de deelnemers aan het bestuur van het openbaar lichaam.
De ISD Bollenstreek voert voor de gezamenlijke deelnemers taken uit op het terrein van sociale zaken. Gelet op de samenwerking is het niet aan te bevelen dat individuele partijen in geval van nieuwe wetgeving separaat bevoegdheden delegeren aan de ISD Bollenstreek, terwijl andere deelnemers dat niet doen of andere bevoegdheden overdragen. Dit zou zowel voor de organisatie als voor de burgers tot onduidelijke, en dus onwenselijke situaties leiden.
3.2 Verdeling van de bevoegdheden
In artikel 5 lid 1 is de wet- en regelgeving genoemd (taakvelden) waarvoor door de deelnemers opdracht is gegeven aan de GR. Ook is aangegeven dat eventuele algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen van genoemde wet- en regelgeving aan de GR zijn opgedragen. Hetzelfde geldt voor wet- en regelgeving die in de plaats treedt van de genoemde wet- en regelgeving. In lid 3 is opgenomen dat de GR de deelnemers adviseert over het ter zake te voeren beleid.
Ten aanzien van de taakvelden genoemd in artikel 5 lid 1 dragen de colleges van de deelnemers de bevoegdheden die zij hebben op grond van deze wet- en regelgeving, over aan het bestuur van de GR (delegatie). Deze bevoegdheden komen toe aan het dagelijks bestuur van de GR.
In artikel 5 lid 2 is vermeld dat de deelnemers aan de GR (dagelijks bestuur/directeur) volmacht/ machtiging hebben verleend tot berekening, uitbetaling en administratieve afhandeling van de individuele jeugdhulpvoorzieningen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in de Verordening Jeugdhulp. Voorgaande is vastgelegd in de ‘Dienstverleningsovereenkomst administratieve afhandeling individuele jeugdhulpvoorzieningen’ waarmee de colleges van de deelnemers hebben ingestemd.
Daarnaast hebben de deelnemers aan de GR (dagelijks bestuur/directeur) mandaat verleend voor het nemen van besluiten op aanvragen individuele jeugdhulpvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet en artikel 12 van de Verordening Jeugdhulp. Het gaat daarbij zowel om voorzieningen in natura als om voorzieningen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). De GR heeft ook het mandaat gekregen om de hiervoor bedoelde besluiten te herzien of in te trekken en om de geldswaarde van ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorzieningen terug te vorderen. Daarnaast heeft de GR van de deelnemers mandaat gekregen tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften die zijn gericht tegen de hiervoor omschreven besluiten. Tot slot hebben de deelnemers de GR mandaat verleend voor het in en buiten rechte vertegenwoordigen van het college bij procedures over individuele jeugdhulpvoorzieningen.
Voorgaande taken zijn omschreven in het ‘Mandaatbesluit intergemeentelijke sociale dienst Bollenstreek verlening gespecialiseerde jeugdhulp’ en de ‘Dienstverleningsovereenkomst administratieve afhandeling individuele jeugdhulpvoorzieningen’.
Algemene toelichting mandaat/volmacht/machtiging
Bij mandaat en de verlening van volmacht of machtiging vindt (anders dan bij delegatie bedoeld in artikel 5 lid 1 van de GR) géén verschuiving van de bevoegdheid plaats. Het bestuursorgaan dat een andere orgaan/persoon mandaat/volmacht/machtiging geeft, blijft zelf verantwoordelijk voor de bevoegdheid die het heeft gemandateerd (of waarvoor het volmacht/machtiging heeft verleend). Het bestuursorgaan dat een ander orgaan/persoon mandaat/volmacht/machtiging geeft, mag ook ieder moment de bevoegdheid nog zelf (blijven) uitoefenen en instructies geven aan het orgaan/de persoon aan wie de bevoegdheid is gemandateerd over de wijze waarop die bevoegdheid moet worden uitgeoefend.
Daarbij ziet mandaat op bestuursrechtelijke rechtshandelingen [nemen van besluiten]. Volmacht ziet op privaatrechtelijke rechtshandelingen. Bij andere handelingen (die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn) wordt gesproken van ‘machtiging’.
4. Het bestuur van het openbaar lichaam
Het bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat verplicht uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 12 lid 1 Wgr). Naast deze organen kunnen adviescommissies worden ingesteld (art. 24 Wgr). Vaste adviescommissies kunnen worden ingesteld door het algemeen bestuur (art. 24 lid 1 Wgr) op voorstel van het dagelijks bestuur of de voorzitter.
De adviescommissies kunnen advies geven aan zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur of de voorzitter. Tijdelijke commissies van advies kunnen het dagelijks bestuur en de voorzitter zelfstandig instellen (art. 24 lid 3 Wgr). De mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies (art. 25 Wgr) is niet in de gemeenschappelijke regeling opgenomen.
De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de samenstelling van het algemeen bestuur, voor het overige moet dit in de GR zelf worden geregeld (art. 10 lid 3 Wgr). De samenstelling is afhankelijk van de deelnemers aan de GR. In dit geval zijn dat de colleges van de deelnemende gemeenten. De GR is daarmee een zogenoemde collegeregeling.
In het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer twee leden. Deze leden worden aangewezen door de deelnemende colleges. De colleges kunnen daarbij kiezen uit de leden van het college (dus zowel de burgemeester als de wethouders). Gemeenteraadsleden kunnen niet worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 13 lid 6 Wgr en is overgenomen in artikel 11 lid 1 van de GR. Wanneer men ophoudt lid van het college te zijn waaruit men is aangewezen, dan houdt men tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 13 lid 6 en lid 2 Wgr). Een lid van het algemeen bestuur kan daarnaast door zijn eigen college worden ontslagen wegens gebrek aan vertrouwen (art. 18 jo. art. 16 lid 4 Wgr; art. 12 GR). Dit geldt tevens voor een plaatsvervangend lid. Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.[4]
Het algemeen bestuur moet minimaal tweemaal per jaar vergaderen (art. 22 lid 1 Wgr en art. 14 lid 4 GR). Voorts is bepaald dat de voorzitter, het dagelijks bestuur en tenminste twee leden van het algemeen bestuur kunnen bepalen dat het algemeen bestuur bijeen moet komen (art. 14 GR). De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar, tenzij tenminste twee van de aanwezige leden verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt de deuren te sluiten. Het algemeen bestuur besluit vervolgens of de deuren daadwerkelijk gesloten worden. Bij de overige ordebepalingen is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet nu artikel 22 Wgr dit voorschrijft.
Samenstelling algemeen bestuur
In het bovenstaande is uiteengezet dat aan de GR enkel collegebevoegdheden worden overgedragen. Op grond daarvan wordt de regeling getroffen door de colleges en kiezen de colleges uit hun midden de leden van het algemeen bestuur. Uit de toepassing van art. 13 lid 6 Wgr volgt dat alleen collegeleden kunnen worden aangewezen.
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het samenwerkingsverband (art. 12 lid 2 Wgr). Hieronder vallen de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van het algemeen bestuur. Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd tot het aanwijzen en ontslaan van de voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur (art. 13 lid 9 en art. 14 lid 1 Wgr. Verder is het algemeen bestuur bevoegd tot het vaststellen van de begroting (alsmede wijzigingen) en de jaarrekening.
Ook voor het dagelijks bestuur geeft de Wet gemeenschappelijke regelingen enkele kaders. Zo bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en minimaal twee andere bestuurders die door en uit het algemeen bestuur moeten worden aangewezen, en die niet allen afkomstig mogen zijn van dezelfde gemeente (art. 14 lid 1 Wgr).
Door de deelnemers is eerder besloten dat alle deelnemers vertegenwoordigd dienen te zijn in het dagelijks bestuur. Dit bestaat uit de voorzitter en drie andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden (art. 28 lid 1 GR).
Voor het dagelijks bestuur worden geen plaatsvervangende leden aangewezen Bij vervanging met een incidenteel of tijdelijk karakter kan worden volstaan met een interne vervangingsregeling binnen het dagelijks bestuur. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan dat van het algemeen bestuur. Wanneer iemand ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur houdt hij van rechtswege op lid te zijn van het dagelijks bestuur (art. 29 lid 1 GR).
Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij het vertrouwen van het algemeen bestuur niet langer bezit (art. 19a lid 3 Wgr en art. 29 lid 4 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.[5]
Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden en de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur in ieder geval de taken en bevoegdheden als omschreven in artikel 33b Wgr en artikel 30 GR. Het gaat dan om bijvoorbeeld de bevoegdheid om regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de regeling en de bevoegdheid om ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan.
4.3 Verhouding algemeen bestuur – dagelijks bestuur
Door de deelnemers is de vraag gesteld wat de toegevoegde waarde is van het algemeen bestuur in de voorliggende regeling. Zoals aangegeven zijn de drie bestuursorganen vastgelegd in de Wgr. De (nieuwe) Wgr verzet zich tegen een gelijke samenstelling van het algemeen en dagelijks bestuur. In artikel 14 lid 3 Wgr staat nu dat de leden van het dagelijks bestuur nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur mogen uitmaken.
In de voorliggende regeling is uitgegaan van de huidige samenstelling van het algemeen bestuur, bestaande uit acht leden, en het dagelijks bestuur bestaande uit vier leden.
Om meer invulling te kunnen geven aan de wens van het algemeen bestuur om een controlerende taak richting het dagelijks bestuur uit te kunnen oefenen, is besloten leden van het algemeen bestuur die niet tevens lid van het dagelijks bestuur zijn twee stemmen te geven. Leden van het algemeen bestuur die tevens lid van het dagelijks bestuur zijn, hebben één stem. Besluitvorming bij volstrekte meerderheid betekent dat er 7 stemmen voor een voorstel moeten zijn. Om een voorstel te accorderen moeten dus ook meerdere leden van het algemeen bestuur voor het voorstel zijn.
De voorzitter van het samenwerkingsverband wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen (art. 13 lid 9 Wgr en art. 35 lid 1 GR). Hij is zowel lid van het algemeen bestuur als van het dagelijks bestuur (art. 12 lid 3 Wgr). Uit de overige leden van het dagelijks bestuur wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen (art. 35 lid 3 GR). De voorzitter kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit (art. 35 lid 2 GR). Ten aanzien van het ontslag zijn dezelfde bepalingen van toepassing als voor de overige leden van het dagelijks bestuur.
Binnen het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer twee leden. Leden van het algemeen bestuur die niet tevens lid van het dagelijks bestuur zijn hebben twee stemmen. Leden van het algemeen bestuur die tevens lid van het dagelijks bestuur zijn hebben één stem (art. 14 lid 3 GR en art. 20 lid 2 GR). Besloten wordt bij volstrekte meerderheid[6] (art. 14 lid 2 en art. 20 lid 1 GR), waarmee de gelijkwaardigheid van de deelnemers tot uitdrukking is gebracht. Ook het dagelijks bestuur neemt besluiten met volstrekte meerderheid (art. 31 lid 3 GR).
Voor enkele besluiten wordt in de regeling een gekwalificeerde meerderheid gevraagd:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
Bij het bestuur van het samenwerkingsverband wordt tevens een directeur (secretaris) benoemd. De directeur wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen (deze bevoegdheid van het dagelijks bestuur volgt uit art. 33b lid 1 Wgr; art. 38 lid 3 GR). Het dagelijks bestuur maakt – voor benoeming van de directeur – een voordracht van twee personen op voor het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur wordt vervolgens in staat gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken aan dagelijks bestuur. Ook in geval van schorsing of ontslag wordt het algemeen bestuur in staat gesteld om vooraf zijn zienswijze kenbaar te maken.
In spoedeisende gevallen kan de secretaris door het dagelijks bestuur worden geschorst (art. 33b Wgr; art. 38 lid 4 GR). In dat geval wordt het algemeen bestuur daarna onmiddellijk op de hoogte gesteld en krijgt het algemeen bestuur gelegenheid om zijn zienswijze te geven. Op basis van de zienswijze van het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur besluiten om de schorsing te laten vervallen. De directeur (secretaris) heeft een ondersteunende functie voor het bestuur van het samenwerkingsverband en is tevens hoofd van de ambtelijke organisatie (art. 38 GR). De directeur (secretaris) is zelf geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht.[7]
In artikel 42 is de opdrachtformulering van de gemeenteraden aan het samenwerkingsverband (via de colleges) opgenomen. De vier gemeenteraden stellen de (beleid)kaders vast en op basis van deze kaders formuleren de vier afzonderlijke colleges een opdracht aan de ISD Bollenstreek.
Op basis van deze opdrachten stelt het dagelijks bestuur een uitvoeringsplan bestuursopdracht op. Indien de opdrachten binnen de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting uitgevoerd kunnen worden, wordt het uitvoeringsplan bestuursopdracht ter kennisname aan de colleges gestuurd. Indien er een begrotingswijziging noodzakelijk is, wordt de procedure zoals benoemd in artikel 45 doorlopen.
Daarnaast wordt er eenmaal per jaar een beleid- en begrotingevaluatie aan de colleges en raden aangeboden (Marap/Berap) over een periode van 6 maanden. Eerder werd deze twee maal per jaar aangeboden; de eerste over een periode van 4 maanden en de tweede over een periode van 8 maanden. Een periode van 4 maanden is in de regel echter te kort om al een goede evaluatie van beleid en begroting in het lopende jaar te geven. Terwijl de evaluatie na 8 maanden eigenlijk weer te laat is om mogelijke begrotingswijzigingen (die verband houden met de evaluatie) af te ronden. Daarom is gekozen voor één evaluatie die halverwege het jaar valt. Bijkomend voordeel is dat dit uitvoeringskosten bespaart.
Gemeenten hebben hun eigen autonomie en mogen afwijken van het door het samenwerkingsverband en/of colleges voorgestelde beleid. In het belang van de klanten van de deelnemers kan slechts in positieve zin afgeweken worden van het voorgestelde beleid. Indien een afwijking van het beleid leidt tot extra uitvoeringskosten, zullen deze apart bij deze deelnemer(s) in rekening worden gebracht.
In de begroting wordt opgenomen welke bijdrage de deelnemende gemeenten verschuldigd zijn (art. 46 lid 1 GR). Op de begroting, jaarrekening, administratie en controle zijn de artikelen 186 t/m 213 van de Gemeentewet, alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van overeenkomstige toepassing, voor zover daar niet van is afgeweken (art. 35 lid 6 Wgr).
De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de vaststelling van de begroting. Deze zijn overgenomen in de GR. Zo moet het dagelijks bestuur de ontwerpbegroting vóór 15 april, voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, aan de gemeenteraden zenden (art. 34b Wgr en art. 35 lid 1 Wgr en art. 45 lid 2 GR). De gemeenten moeten de ontwerpbegroting voor een ieder ter inzage leggen en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar stellen (art. 35 lid 2 Wgr; art. 45 lid 3 GR). Hiervan moet openbare kennisgeving geschieden (art. 35 lid 6 Wgr jo art. 190 lid 2 Gemeentewet). De raden kunnen bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband hun zienswijzen bekend maken. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband voegt deze zienswijzen bij de ontwerpbegroting zoals die wordt aangeboden aan het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband (art. 35 lid 3 Wgr en art. 45 lid 4 GR). Deze zogenoemde voorhangprocedure geldt eveneens voor begrotingswijzigingen, behoudens voor die wijzigingen die geen verandering brengen in de bijdragen van de deelnemers (art. 35 lid 5 Wgr; 45 lid 9 GR).
Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de begroting vast (art. 34 lid 1 Wgr en art. 45 lid 6 GR). Er is voor gekozen hierbij een volstrekte meerderheid te hanteren (helft + 1). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk voor 1 augustus aan Gedeputeerde Staten (art. 34 lid 2 Wgr en art. 45 lid 8 GR). Het algemeen bestuur zendt de begroting aan de raden van de deelnemers, die bij Gedeputeerde Staten hun zienswijzen bekend kunnen maken (art. 35 lid 4 Wgr; art. 45 lid 7 GR.
De deelnemers van het samenwerkingsverband dienen elk afzonderlijk jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband. Om enig misverstand te voorkomen: daar waar in de regeling wordt gesproken over „bijdrage‟ betreft het dus een financiële bijdrage. De bijdrage wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. Dit vindt als regel plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening.
De twee volgende kengetallen bepalen de wijze waarop de verdeelsleutel tot stand is gekomen. Voor 50% worden de kosten aan de individuele gemeenten toegerekend op basis van het inwoneraantal van de individuele gemeenten op peildatum 1 januari van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar (dus t-1).
Voor 50% worden de kosten toegerekend op basis van het aantal lage inkomens binnen de individuele gemeenten. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de verdelingsystematiek van het Gemeentefonds door het Ministerie van Binnenlandse zaken.
Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de jaarrekening vast (art. 34 lid 3 Wgr en art. 50 lid 2 GR). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk voor 15 juli aan Gedeputeerde Staten (art. 34 lid 4 Wgr en art. 50 lid 4 GR). Na onderzoek en vaststelling door het algemeen bestuur, stuurt deze de vastgestelde jaarrekening ter kennisname toe aan de gemeenteraden, ook voor 15 juli van het betreffende jaar.
Uiteraard worden de (financieel) ambtenaren van de gemeenten in zo’n vroeg mogelijk stadium van de cijfers over de jaarrekening op de hoogte gebracht, zodat zij deze informatie in hun eigen begroting en jaarrekening kunnen verwerken. Dit geldt ook voor de informatie in de twee managementrapportages over de eerste vier respectievelijk acht maanden van het lopende jaar.
In de regeling is de mogelijkheid opgenomen om reserves bij de GR mogelijk te maken. Als reserves worden toegestaan, moeten zij voldoen aan de richtlijnen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv) en aan de door het algemeen bestuur vastgestelde nota reserves en voorzieningen.
Volgens de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen[8] zijn de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor gemeenten de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Artikel 46 lid 5 GR berust op deze circulaire (en op art. 35 lid 6 Wgr jo art. 194 en art. 195 Gemeentewet).
7. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Volgens het bepaalde in artikel 1 lid 3 Wgr wordt onder het treffen van een regeling mede verstaan toetreden tot, uittreden uit en wijzigen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers en de toestemming daarvoor van hun raden respectievelijk algemeen bestuur is vereist. Daarbij zijn verschillende situaties aan de orde. De toetreding, uittreding, wijziging en opheffing zijn uitvoerig geregeld in Hoofdstuk 12 van de GR.
Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de al bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer, als die tot instemming met een toetreding door de bestaande deelnemers behoeven de toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.
Voor toetreding van een nieuwe deelnemer is instemming vereist van drievierde van de bestaande deelnemers aan de regeling (art. 52 lid 3 GR). De toetreding gaat in beginsel in op de eerste dag van het jaar volgende op dat waarin de toestemming tot toetreding is verleend. De tussenliggende periode is opgenomen om de organisatie van het samenwerkingsverband in de gelegenheid te stellen om de toetreding van een nieuwe deelnemer goed voor te bereiden.
Het algemeen bestuur kan voor toetreding algemene regels stellen waaraan voldaan moet worden door de nieuwe deelnemer (art. 52 lid 2 GR). Indien het noodzakelijk is, kan het algemeen bestuur ook specifieke regels stellen voor één deelnemer. Na toetreding moeten (mogelijk) de artikelen omtrent de taken, en de zeggenschapsverhouding in het algemeen bestuur worden gewijzigd. Deze wijziging van de regeling geschiedt bij drievierde meerderheid van de deelnemende colleges (art. 54 lid 3 GR).
Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer uit de regeling moet kunnen treden, maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers. Uittreding door een deelnemer uit de regeling kan voor de regeling en de overige deelnemers namelijk ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen, is in artikel 53 GR een aantal bepalingen daarvoor opgenomen.
Voor het bepalen van de financiële gevolgen voor de uittredende partij wordt een onafhankelijk advies gevraagd. Dit advies is bindend voor de GR en de uittredende partij (art. 53 lid 8 GR).
Gedurende de eerste drie jaren na toetreding is het niet mogelijk om weer uit de regeling te treden; artikel 53 lid 3 GR. De uittredende deelnemer is gehouden om binnen zes maanden na uittreding aan de vastgestelde financiële verplichtingen te voldoen; artikel 53 lid 9 GR.
Op het wijzigen van de GR en de opheffing van de GR is dezelfde procedure van toepassing (zie artikel 54 en 55 GR). Belangrijk element hierin is, dat een dergelijk besluit genomen moet worden met een meerderheid van ten minste drievierde van het aantal deelnemende colleges aan de regeling.
Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast (art. 55 lid 6 GR). De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan (art. 55 lid 3 GR).
Op grond van artikel 58 van de GR treedt de gewijzigde regeling in werking op 1 januari 2022. Voorwaarde is wel dat de regeling door één van de deelnemende gemeentebesturen tijdig in alle gemeenten bekend wordt gemaakt door kennisgeving van de inhoud van de regeling in de Staatscourant. In deze regeling is het college van Lisse (zijnde het bestuur van de gemeente van de plaats van vestiging van de regeling) aangewezen als het bestuur dat het besluit bekendmaakt. Deze bekendmaking geschiedt op de wijze zoals ook normale besluiten bekend worden gemaakt (art. 26 lid 2 Wgr).
[1] Datum is afhankelijk van besluitvorming in de colleges, nadat de gemeenteraden gehoord zijn.
[2] Zie art. VIIIa Wet dualisering gemeentebestuur
[3] Zie o.a. CRvB 18 september 2007 Regionale Sociale Dienst Pentasz en CRvB 13 november 2007 ISD Veluwerand 2007 en CRvB 7 en 13 augustus 2007 ISD Kompas
[4] ABRvS 25 juli 2001, LJN AB9072; JB 2001/233.
[5] ABRvS 25 juli 2001, LJN AB9072; JB 2001/233.
[6] Meerderheid is ‘absolute meerderheid’, dus de helft plus één.
[7] ABRvS 16 februari 1999, AB 1999, 196.
[8] Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999, kenmerk FO99/U5911.