Zevende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Lisse 2011 in verband met ondermijnende criminaliteit en openbare orde
Zevende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Lisse 2011 in verband met ondermijnende criminaliteit en openbare orde
De raad van de gemeente Lisse,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 november 2018, over het voorstel voor de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Lisse 2011 in verband met ondermijnende criminaliteit en openbare orde,
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 151d van de Gemeentewet,
Artikel 2:1 wordt gewijzigd als volgt:
- 1.
- 2.
-
3.
Het (nieuwe) tweede lid komt te luiden:
-
2.
Het is verboden op een openbare plaats, aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw in groepsverband dan wel afzonderlijk, een ambtenaar in functie of anderen uit te jouwen, na te schreeuwen of met aanstootgevende taal, of gedragingen lastig te vallen of op andere wijze overlast aan te doen.
-
2.
- 4.
- 5.
- 6.
Artikel 2:7, tweede lid, komt te luiden:
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
- b.
Artikel 2:10 komt te luiden als volgt:
- 1.
- 2.
- 3.
Na artikel 2:24 worden een nieuwe afdeling en artikel ingevoegd, luidende:
Afdeling 8a Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit
Artikel 2:24aTegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
- 1.
-
2.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden, bedrijfsmatige activiteiten of een combinatie daarvan aanwijzen waarvan in of rondom dat gebouw, dat gebied of ten gevolge van die bedrijfsmatige activiteit naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel aannemelijk is dat deze onder druk kan komen te staan.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
-
7.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:
- a.
- b.
- c.
-
d.
de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat in of vanuit het bedrijf strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of
- e.
- f.
- 8.
-
9.
De exploitant is verplicht binnen drie dagen na een verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens de burgemeester daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Indien mogelijk verleent de burgemeester een gewijzigde vergunning.
- 10.
- 11.
-
12.
Exploitanten die op het moment van inwerkingtreding van een aanwijzingsbesluit, als bedoeld in het tweede lid, onder de werking van dit besluit vallen, dienen binnen drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit te beschikken over de vergunning als bedoeld in het derde lid. Nieuwe exploitanten dienen eerst over een vergunning te beschikken alvorens zij hun bedrijf kunnen exploiteren.
- 13.
Artikel 2:27 wordt gewijzigd als volgt:
- 1.
- 2.
- 3.
In afdeling 11 worden voor artikel 2:30 de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
De burgemeester kan de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
Artikel 2:29b Hinder in en om de woning
- 1.
- 2.
-
3.
Bij overtreding van het eerste lid kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen aan de gebruiker of, indien de gebruiker niet als ingezetene met een adres in de gemeente Lisse in de basisregistratie personen is ingeschreven, aan degene die de woning of daarbij behorend erf tegen betaling in gebruik heeft gegeven.
Artikel 2:30 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:34 wordt gewijzigd als volgt:
- 1.
- 2.
Artikel 2:35 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 2:52 wordt in de titel, het eerste lid en het tweede lid telkens “bezigen” vervangen door: “gebruiken”.
In artikel 2:53, eerste lid, wordt ”op of aan de weg post te vatten” vervangen door: “zich op of aan een openbare plaats dan wel op of aan de weg op te houden”.
Het is verboden op of aan de openbare plaats, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet toe te dienen, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en stoffen te hebben.
In artikel 2:57 wordt “plaatsing van vaste camera’s” vervangen door: “plaatsing van camera’s”.
Artikel 6:1, tweede lid, komt luiden:
- 2.
II Kennis te nemen van de toelichting op wijziging de Algemene plaatselijke verordening Lisse 2011 in verband met ondermijnende criminaliteit en openbare orde
De toelichting van wijziging van artikel 2:1 luidt:
De reikwijdte van het samenscholingsverbod wordt verduidelijkt zodat geen misverstand kan bestaan dat het verbod ook samenscholing op of aan de openbare weg of het openbaar water omvat. Er is een maatschappelijke ontwikkeling waar te nemen van samenscholing op het water (de zogeheten floating parties). Door de verduidelijking is het voor inwoners en gebruikers van het openbaar water helder dat het verbod op samenscholing ook het openbare water van de gemeente Lisse omvat en kan discussie hieromtrent tijdens handhavend optreden in de kiem worden gesmoord.
Het nieuwe verbod uit het tweede lid maakt het mogelijk voor handhavingsambtenaren om overeenkomstig het gemeentelijke handhavingsbeleid op te kunnen treden tegen beledigingen gericht aan inwoners of henzelf. De praktijk leert dat een dergelijk verbod helaas geen overbodige luxe is. Hierdoor kan sneller tegen aanstootgevend en/of normoverschrijdend gedrag worden opgetreden. Hieronder valt bijvoorbeeld ook nafluiten en sissen.
De toelichting van de wijziging van artikel 2:7 luidt:
De uitzondering op het verbod in het eerste lid van artikel 2:7 is uitgebreid. De uitzondering geldt nu ook indien een private partij een e-laadpaal wil aanleggen. Daarmee wordt het voor een inwoner eenvoudiger om zelf een laadpaal te (laten) plaatsen en bij te dragen aan de verduurzaming van de samenleving. In de toepasselijke beleidsregels wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden van deze verruiming gebruik kan worden gemaakt.
De toelichting op artikel 2:10 luidt:
Door het instellen van dit verbod (en handhaving ervan) kan de veiligheid van mens en dier en het behoud van de natuur worden geborgd. Zeker nu vanwege de klimaatverandering extreme droogte een vaker voorkomend fenomeen zal zijn.
De toelichting op artikel 2:24a luidt:
Drugshandel, witwassen, (belasting)fraude, illegaal gokken, en uitbuiting zijn voorbeelden van criminele (economische) activiteiten die de samenleving kunnen ondermijnen. De aanpak van deze vorm van (georganiseerde) criminaliteit is een bijzonder lastige taak. De verwevenheid van boven- en onderwereld, alsmede de verhulling van de criminaliteit, bemoeilijken de bestrijding daarvan. Deze vormen van criminaliteit zijn niet altijd zichtbaar, maar tasten de fundering van de wijk aan. Ze bedreigen niet alleen de legale lokale economie maar zorgen ook voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat. Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Om de aanpak ondermijning te versterken, is in de APV dit artikel opgenomen gericht op het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat.
Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden, een bedrijfsmatige activiteit of een combinatie daarvan, om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Tot aanwijzing wordt niet overgegaan dan nadat de burgemeester op basis van verschillende informatiebronnen (bijvoorbeeld bestuurlijke rapportages, politiegegevens, inlichtingen of meldingen van Boa’s of burgers) tot het oordeel is gekomen dat leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staan of komen te gaan staan en dit niet op andere wijze kan worden opgelost. Een aanwijzing duurt voorts niet langer dan dat redelijkerwijs nodig is.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Voor de definitie van het begrip exploitant is aansluiting gezocht bij het begrip exploitant zoals in artikel 3:1 in de APV wordt gehanteerd voor seksinrichtingen. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.
De systematiek van dit artikel gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de gemeente geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.
De burgemeester wijst, nadat op basis van diverse informatiebronnen (bestuurlijke rapportages, politiegegevens, meldingen van boa’s of burgers) tot oordeel is gekomen dat de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat of kan komen te staan en dit niet op andere wijze kan worden opgelost, een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren
De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunning wordt verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit.
De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door het pand aan te wijzen nadat zich bijvoorbeeld concrete incidenten (strafbare feiten) hebben voor gedaan of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct op een nieuwe exploitant van toepassing. Een bestaande exploitant dient binnen drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit over een vergunning te beschikken. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.
Indien sprake is van (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van dit artikel een aanwijzingsbesluit worden genomen voor dat gebied of die branche. Deze aanwijzing kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar kan ook de gehele gemeente beslaan. Het kan ook gaan om een hele branche in de gemeente, zoals detailhandel. Uiteraard dient ook bij deze aanwijzing zorgvuldig gemotiveerd te worden waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.
Tot slot kunnen op voorhand straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing gelden voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.
De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in Hoofdstuk 1 van de APV. In onderhavige leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Indien de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub d van het vierde lid is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals in de vergunning vermeld.
In deze leden is bepaald op welke wijze een vergunning moet worden aangevraagd en welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De burgemeester kan alle gegevens opvragen die hij nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.
Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Voor de meldingstermijn is aangesloten bij de meldingstermijn voor de kennisgeving exploitatie. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning.
Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester in kennis is gesteld van de gevraagde wijziging en de burgemeester een gewijzigde vergunning heeft verleend.
Het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten en de vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken.
Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan. Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.
De toelichting op de wijziging van artikel 2:27 luidt:
Een nachtregister is een bestaand instrument dat op een vrij eenvoudige wijze een bijdrage kan leveren in de bestuurlijke aanpak van ondermijning. Hoewel het niet voeren en het (bij)houden van een nachtregister strafbaar is gesteld in artikel 438 Sr is dit artikel opgenomen in de APV om in de eerste plaats te regelen dat ook bij de situaties genoemd in het tweede lid (oprichting, overname, verplaatsing of staking van de inrichting) de burgemeester hiervan op de hoogte wordt gesteld. Daarnaast biedt het opnemen van de verplichting in de APV, op de tweede plaats, een laagdrempelig aanknopingspunt om in contact te komen met de degene die de inrichting voert over het gebruik van de inrichting wanneer er op basis van (politie- of handhavings)informatie signalen zijn dat de inrichting voor anderen doeleinden dan het bieden van nachtverblijf (bijvoorbeeld omdat er mogelijk sprake is van permanente bewoning of te veel en structurele overnachters) en dit te kunnen controleren, zonder dat gelijk in de overtredingssfeer moet worden opgetreden tegen het niet naleven van 438Sr.
Het tweede lid regelt de mogelijkheid van de burgemeester om regels te stellen, bijvoorbeeld over de frequentie waarmee of over de wijze waarop de gegevens uit het eerste lid worden aangeleverd. Daarbij kan gedacht worden aan het digitaal aanleveren van de informatie, bijvoorbeeld door aansluiting bij een landelijk, digitaal nachtregister (dat nog wordt opgericht). Digitale verstrekking (en de verwerking van die gegevens door de gemeente) dient uiteraard overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming te geschieden.
De toelichting op nieuwe artikelen 2:29a en 2:29b luidt:
Deze (ingrijpende) bevoegdheid van de burgemeester strekt tot het herstellen van de openbare orde, de veiligheid of zedelijkheid door het weren en terugdringen van strafbare feiten in en vanuit voor publiek openstaande gebouwen, alsmede het beëindigen van aanhoudende en ontoelaatbare overlast die niet met andere middelen afdoende kan worden bestreden. Dit artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, dan wel woningen te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet.
Sluiting op deze grond is niet mogelijk voor zover dat reeds mogelijk is op een andere grond genoemd in de APV of artikel 13b van de Opiumwet. Horecagelegenheden kunnen worden gesloten op grond van de APV. Als sprake is van drugs(handel) kunnen gebouwen worden gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet.
In situaties van een ordeverstoring, die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken, biedt de Gemeentewet (artikel 174) in eerste instantie uitkomst. Sluiting op grond van de Gemeentewet kan echter slechts voor een beperkte periode en bij (een dreiging van) ernstige verstoring van de openbare orde. Als langere sluiting is gewenst of wanneer sluiting op grond van de Gemeentewet niet mogelijk is, biedt artikel 2:29a van de APV hiertoe de bevoegdheid.
De sluitingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld worden ingezet om de volgende criminele activiteiten die als een gevaar voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid, wanneer zij in of vanuit een voor publiek toegankelijk gebouw plaatsvinden, kunnen worden aangemerkt: heling; witwassen; zedendelicten; geweldsincidenten; aantreffen van wapen(s) in de zin van de Wet wapens en munitie; handel in wapen(s) in de zin van de Wet wapens en munitie; arbeidsuitbuiting; (de aanwezigheid van slachtoffers van) mensenhandel; illegale gokactiviteiten; het faciliteren van criminele activiteiten. Bijvoorbeeld wanneer ondernemers van (dienstverlenende) bedrijven zoals, autoverhuurbedrijven, uitzendbureaus of winkels overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op enigerwijze toestaan.
Voor de toepassing van artikel 2:29a is het niet relevant of de exploitant van de inrichting betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in de inrichting plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.
De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als de voortzetting van de sluiting niet langer nodig is en beoordeelt of dat het geval is. Van belang hierbij is onder meer de bereidheid en de bekwaamheid van de exploitant om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van het gebeurde te voorkomen, bij voorbeeld door herinrichting van het bedrijf, verscherping van het toelatingsbeleid of het aannemen van (ander) personeel.
Op 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden (artikel 151d van de Gemeentewet). Deze wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan gebruikers van een woning of erf.
Tot aan de invoering van artikel 151d Gemeentewet bestond de mogelijkheid in het kader van de aanpak van woonoverlast om een bestuurlijke waarschuwing te geven of de woning van de overlastgever tijdelijk te sluiten. Een bestuurlijke waarschuwing blijkt in de praktijk een (te) licht instrument en heeft vaak niet het gewenste effect. Een tijdelijke woningsluiting is daarentegen een zwaar instrument. Woonoverlast bestaat vaak uit relatief kleine incidenten, die weliswaar een grote invloed kunnen hebben op omwonenden maar die zich niet (altijd) lenen voor een tijdelijke woningsluiting. In deze leemte voorziet thans artikel 151d Gemeentewet.
Het eerste lid van artikel 2:29b bevat een zorgplicht die inhoudt dat gedragingen in of vanuit een woning of het daarbij behorende erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder mogen veroorzaken voor omwonenden. Hieronder vallen ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van de woning of het erf. De hinder moet ernstig en herhaaldelijk zijn voordat het onder deze bepaling valt.
Deze zorgplicht geldt voor gebruikers van een woning en/of bijbehorend erf. Er hoeft geen huurrechtelijk of eigendomsrechtelijke relatie met de woning te bestaan. Ook een regelmatige gast, een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder de bepaling.
De zorgplicht geldt tevens voor degene die zijn of haar woning tegen betaling in gebruik geeft aan personen die niet staan in geschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Hier worden bijvoorbeeld personen mee bedoeld die de eigen woning te huur aanbieden via een online verhuurplatform, zoals Airbnb en Wimdu.
Een eenduidige definitie van hinder is niet te geven. De hinder moet worden aangetoond vanuit aanpak van woonoverlast. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het draaien van luide muziek in de nachtelijke uren.
Wanneer de zorgplicht wordt geschonden, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing geven in de vorm van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang. Uitgangspunt is dat de last proportioneel is en in verhouding staat tot de overtreding.
In de last staat omschreven welke handelingen een gebruiker van de woning en/of erf moet verrichten of moet nalaten. Er kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de overtreder geen luide muziek mag draaien na een bepaalde tijd. De last kan ook een tijdelijk verbod inhouden voor een meerderjarige gebruiker om aanwezig te zijn in of bij de woning of op het erf. Het doel hiervan is dat de overlast tijdelijk stopt. Bovendien ontstaat hierdoor ruimte om te zoeken naar een definitieve oplossing en kunnen ingrijpendere maatregelen zoals een woningsluiting worden voorkomen. Het verbod om aanwezig te zijn geldt voor een periode van tien dagen en kan bij ernstige vrees voor verdere overtreding worden verlengd tot ten hoogste vier weken. De Wet tijdelijk huisverbod (Wth) is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de bepalingen die specifiek zien op huiselijk geweld.
De toelichting op de wijziging van artikel 2:30 luidt:
Het eerste lid, tweede en derde lid, regelen het verbod om een woning, dan wel een pand of lokaal te betreden dat gesloten is op grond van de verschillende sluitingsbevoegdheden van de burgemeester. Het vierde lid regelt de uitzondering dat personen wier aanwezigheid noodzakelijk is er wel mogen komen. Het vijfde tot en met zevende lid zijn in dit artikel opgenomen omdat deze plichten dan wel verboden betrekking hebben op alle sluitingsbevoegdheden die aan de burgemeester in het kader van de handhaving van de openbare orde zijn toegekend.
De toelichting op de wijziging van artikel 2:34 luidt:
Het nieuwe derde lid regelt een verbod op, en zodoende de mogelijkheid om handhavend op te treden overeenkomstig het handhavingsbeleid van de gemeente tegen, het overnachten in voertuigen aan de openbare weg.
Het vierde lid regelt een algeheel verbod op het op of aan openbaar water voor anker liggen. Met het verbod ontstaat de mogelijkheid hiertegen overeenkomstig het handhavingsbeleid van de gemeente op te treden. Ook het overnachten op een boot die niet voor anker ligt, maar bijvoorbeeld ligt aangemeerd, op openbaar water op een deel dat niet is aangewezen door het college valt onder de reikwijdte van dit verbod. In de praktijk blijkt het regelmatig voor te komen dat boten op openbaar water voor anker liggen en daarin, in sommige gevallen, wordt overnacht. Dit geeft steeds vaker aanleiding tot klachten en een onveilig gevoel. Daarnaast wordt met het buiten de haven voor anker liggen het betalen van haven- en/of liggelden omzeild. In het vijfde lid wordt aan het college de bevoegdheid toegekend om bepaalde gebieden binnen de gemeente aan te wijzen waarin het verbod in het derde of vierde lid (tijdelijk) niet geldt. Zodoende kan worden bepaald of er gebieden of bijzondere omstandigheden zijn waarvoor of waardoor het wenselijk is het verbod in het derde of vierde lid niet te laten gelden, bijvoorbeeld in (een) passantenhaven(s) vanwege recreatieve doeleinden of omdat bepaalde evenementen (zoals het bloemencorso) een uitzondering verlangen. Het college kan in het aanwijzingsbesluit in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente nadere regels stellen aan het toegestane verblijf (bijvoorbeeld in welk kader verblijf is toegestaan). Verder kan het college beperkingen stellen naar soort en aantal van de toegestane voer- of vaartuigen en de verblijfsduur en tijdstippen van verblijf van de voer- of vaartuigen.
De toelichting op de wijziging van artikel 2:35 luidt:
Dit artikel regelt een algemeen verbod op het nuttigen van alcohol op openbare plaatsen, op of aan het openbaar water en in een voor publiek toegankelijk gebouw indien het nuttigen hinderlijk gedrag of overlast oplevert voor omstanders.
De toelichting op artikel 2:53a luidt:
Dit artikel en het daarin vervatte verbod om, kort gezegd, in de openbare ruimte of in voor publiek openstaande gebouwen of toegankelijk plaatsen middelen die ingevolge artikel 2 en 3 van de Opiumwet verboden zijn, te gebruiken of toe te dienen of daarvoor de voorbereidingshandelingen voor te treffen.
De toelichting van de wijziging van artikel 2:57 luidt:
Het is mogelijk om ook (tijdelijk) mobiel cameratoezicht in te zetten in het belang van de handhaving van de openbare orde. Hierdoor kan sneller en efficiënter verplaatsende overlast worden bestreden op alleen die plekken waar het nodig is en alleen voor zolang het noodzakelijk is.